ECLI:NL:GHARL:2019:10385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
200.228.596/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontbinding van koopovereenkomst en schadevergoeding in verband met non-conformiteit van een pluimveebedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een koper en verkoper van een pluimveebedrijf. De koper, [appellant], had het bedrijf gekocht van [geïntimeerden] c.s. voor € 637.500, maar stelde dat het bedrijf niet voldeed aan de geldende milieueisen, specifiek de ammoniakemissie, en dat de verkoper hem niet had geïnformeerd over de toepassing van de Stoppersregeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bedrijf vrij was van bijzondere lasten en dat de koper op de hoogte had moeten zijn van de regelgeving. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de koper grotendeels gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de verkoper zijn mededelingsplicht had geschonden door de koper niet te informeren over de Stoppersregeling en de niet-naleving van de emissienormen. Hierdoor was er sprake van non-conformiteit. Het hof heeft de koopovereenkomst gedeeltelijk ontbonden en de verkoper veroordeeld tot terugbetaling van € 26.000 aan de koper, alsook tot schadevergoeding van € 5.790,88. De kosten van beide instanties zijn voor rekening van de verkoper. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.228.596/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/114650 / HA ZA 16-101)
arrest van 3 december 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudend te Wageningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. C.C.J. Aarts, kantoorhoudend te Schijndel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 april 2019 hier over. In genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op
18 juli 2019 plaatsgevonden. Na afloop van de comparitie hebben partijen arrest gevraagd en het hof heeft arrest bepaald op het ten behoeve van de comparitie door [appellant] overgelegde procesdossier aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie van partijen en de nadien op verzoek van het hof door [appellant] overgelegde stukken (de producties 5 tot en met 21, overgelegd ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg) ter completering van het procesdossier.
2.
De vaststaande feiten
2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van 11 januari 2017, nu daartegen geen grieven zijn gericht en ook anderszins niet is gebleken van bezwaren daartegen, aangevuld met enkele feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken zijn komen vast te staan.
2.2
[geïntimeerden] c.s. hebben een pluimveebedrijf gehad, gelegen aan de [a-straat 1]
te [A] (hierna: het pluimveebedrijf). [geïntimeerden] c.s. beschikten over een op 15 augustus 1995 verleende revisievergunning op grond van de Wet Milieubeheer, waar, voor zover van belang, het navolgende in staat:
22 Nadere gegevens
Verleende milieuvergunning voor 1.000 st. vleesvarkens 1.000 x 2,5= 2500 kg NH3 (rechten)
Wijziging van de verleende milieuvergunning 28.000 vleeskuikens 28.000 x 0,05=1400 kg NH3
(…)”
De emissie van ammoniak wordt uitgedrukt in kg NH3 per jaar.
2.3
Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit I) is met ingang van 1 april 2008 in werking getreden. Op grond van dit besluit is de maximaal toegestane emissiewaarde voor ammoniak voor het bedrijf van [geïntimeerden] c.s. 0,045 kg NH3 per dierplaats per jaar. Partijen zijn het er over eens dat deze emissiewaarde voor het bedrijf van [geïntimeerden] c.s. met ingang van 1 januari 2013 van kracht is geworden. Om aan deze emissiewaarde te voldoen zijn investeringen in het stalsysteem noodzakelijk.
2.4
Ter uitvoering van het zogeheten "Actieplan Ammoniak", is een "Beleidsdocument stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij" opgesteld (hierna: de Stoppersregeling),
waarin als gedoogbeleid is opgenomen dat voor veehouders die willen stoppen in de periode na 1 januari 2013 de mogelijkheid zal worden geboden om hun bedrijf nog enkele jaren voort te zetten tot uiterlijk 2020. Voorwaarde daarvoor is dat zij vanaf 1 januari 2013 met andere maatregelen een even grote emissiereductie realiseren als wanneer emissiearme stalsystemen zouden worden toegepast om aan de emissie-eisen van Besluit I te voldoen. Het betreft snel inzetbare, mogelijk tijdelijke maatregelen (stalmanagement, voer, minder dieren).
2.5
Bij brief van 18 juni 2012 aan de gemeente Borger-Odoorn hebben [geïntimeerden] c.s.
het pluimveebedrijf aangemeld voor deelname aan de Stoppersregeling. Bij brief van
10 juli 2012 heeft de gemeente Borger-Odoorn de ontvangst van deze melding bevestigd. In het formulier “Kennisgeving stoppersmaatregelen” hebben [geïntimeerden] c.s. aangegeven de ammoniakemissie (NH3) met 980 kg per jaar te reduceren van 2.240 kg per jaar naar 1.260 kg per jaar door twee maatregelen uit te voeren, te weten verfijning van de fasevoeding en het gebruik van verse snijmaissilage als strooisel.
2.6
Besluit I is met ingang van 1 augustus 2015 vervangen door het Besluit emissiearme huisvesting (hierna: Besluit II). De maximale emissiewaarde voor ammoniak voor het bedrijf van [geïntimeerden] c.s. is gelijk gebleven, 0,045 kg NH3 per dierplaats per jaar. Voor bedrijven opgericht na 1 juli 2015 respectievelijk 1 januari 2020 gelden andere, zwaardere eisen.
2.7
[geïntimeerden] c.s. hebben op enig moment het pluimveebedrijf via agrarische makelaardij Schelhaas te Hoogeveen te koop aangeboden.
2.8
[appellant] heeft als agrariër gewerkt bij bedrijven in het voormalige Oost-Duitsland, maar had geen ervaring in de pluimveehouderij.
2.9
In oktober 2014 heeft [appellant] het pluimveebedrijf te koop zien staan op de website
van makelaardij Schelhaas. [appellant] heeft daarop contact gehad met makelaar [C]
(hierna: makelaar [C] ) van makelaardij Schelhaas om een bezichtiging te plannen. Er
hebben meerdere bezichtigingen plaatsgevonden. Makelaar [C] heeft [appellant] voorafgaand
aan de bezichtiging een brochure van het pluimveebedrijf toegestuurd. In de brochure staat
onder meer het volgende:
“Bestemmingsplan Het bedrijf is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Borger-Odoorn. De bestemming "Agrarisch-Intensief" met een bouwblok van 1 ha. evt. met uitbreidingsmogelijkheden.
Milieuvergunning Op het bedrijf rust een gereviseerde milieuvergunning van
15 augustus 1995 voor het houden van 28.000 vleeskuikens met
1.400kg. NH3. (...)"
2.1
Op 16 januari 2015 hebben [geïntimeerden] c.s. het pluimveebedrijf voor
€ 637.500,00 aan [appellant] verkocht. In de koopovereenkomst van die datum staat onder meer het volgende:
“(…)
5.1
De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheek, beslagen en inschrijvingen daarvan.
(…)
5.3
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen
bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik. (...) Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor normaal gebruik nodig zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst. Verkoper heeft de onroerende zaak
gebruikt als: vleeskuiken annex paardenhouderij bedrijf, hetgeen partijen zien als het
normale gebruik. (...)
17.15
Regelgeving dierwelzijnseisen
Koper verklaart dat hij voldoende op de hoogte van alle wet- en regelgeving op het gebied van dierwelzijnseisen en de milieuwetgeving. Alle eventuele veranderingen in wet- en regelgeving, alsmede de consequenties van deze overdracht, zijn vanaf heden voor rekening en risico van de koper.
(…)”
2.11
Nadat de koopovereenkomst was getekend, heeft [appellant] gedurende ruim 21 weken (drie ronden van elk zeven weken) in het bedrijf meegelopen. [geïntimeerde1] heeft [appellant] in deze periode begeleid bij de werkzaamheden in de stal en [geïntimeerde2] heeft hem wegwijs gemaakt in de administratie.
2.12
Door inschrijving op 6 mei 2015 in het daartoe bestemde openbare register van het Kadaster van de notariële akte van levering van 4 mei 2015 is het bedrijf aan [appellant] geleverd. In de akte van levering is onder meer het volgende opgenomen:
"(…)
feitelijke staat
Artikel 2
(…) 2 Het verkochte bezit de feitelijke eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik als: vleeskuiken- annex paardenhouderijbedrijf
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig
zijn, noch voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die
aan koper kenbaar zijn.
(...)
Pluimveerechten
Artikel 9
Met deze verkoop en levering gaan op de koper over twaalfduizend vierhonderd
achtenzestig (12.468) pluimvee-eenheden
(...)
Koper verklaarde voldoende bekend te zijn met de vereisten die gesteld worden door
regelgeving om de pluimvee-eenheden te kunnen benutten.
(...)"
2.13
In oktober 2015 heeft door de Regionale Uitvoeringsdienst van en voor Drenthe
(hierna: RUD) een controle in het pluimveebedrijf plaatsgevonden op naleving van regels
aangaande de Stoppersregeling.
2.14
Bij brieven van 9 december 2015 en 1 februari 2016 heeft [appellant] , [geïntimeerden] c.s.
aansprakelijk gesteld voor schade vanwege de aanmelding van het pluimveebedrijf voor
deelname aan de Stoppersregeling. Bij brief van 13 februari 2016 hebben [geïntimeerden] c.s. de aansprakelijkheid betwist.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd primair gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst voor zover de koopsom meer bedroeg dan € 547.500,-, subsidiair [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding begroot op
€ 100.000,- dan wel op een nader te bepalen bedrag dan wel vast te stellen bij schadestaat, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 januari 2017 geoordeeld dat het pluimveebedrijf is geleverd vrij van bijzondere lasten en beperkingen als bedoeld in artikel 7:15 lid 1 BW. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het pluimveebedrijf niet beantwoordde aan de overeenkomst en [appellant] in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten over de schade. Bij tussenvonnis van 12 april 2017 is de rechtbank teruggekomen van haar beslissing dat [appellant] mocht verwachten dat op het pluimveebedrijf een ammoniakemissie was toegestaan van 1.400 kg NH3 per jaar. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] op grond van Besluit I kon weten dat voor de 28.000 vleeskuikens waarvoor vergunning was verleend, een toegestane ammoniakemissie gold van 0,045 kg per dierplaats per jaar, te weten in totaal 1.260 kg per jaar, in plaats van de in de vergunning vermelde emissienorm van 1.400 kg per jaar. De maatregelen om per 1 januari 2020 aan de emissie eisen te voldoen komen dan ook voor rekening en risico van [appellant] , aldus de rechtbank. De specifieke gevolgen van de aanmelding van het pluimveebedrijf voor de Stoppersregeling komen daarentegen niet voor rekening en risico van [appellant] (de schadeposten d, e, f en g). Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten naar aanleiding van het door [geïntimeerden] c.s. gevoerde verweer met betrekking tot die schadeposten. Bij eindvonnis van 5 juli 2017 heeft de rechtbank de door [appellant] geleden schade vastgesteld op € 7.290,88. In het verlengde daarvan heeft zij de koopovereenkomst voor dat gedeelte ontbonden en [geïntimeerden] c.s. veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 7.290,88. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
In het principaal hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van de door de rechtbank op 13 juli 2016, 11 januari 2017, 12 april 2017 en 5 juli 2017 gewezen vonnissen en alsnog integrale toewijzing van zijn vorderingen.
4.2
Tegen het tussenvonnis van 13 juli 2016 staat op grond van artikel 131 Rv geen hogere voorziening open, zodat het hof [appellant] in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
4.3
Door [appellant] zijn de grieven genummerd I tot met X, waarbij grief IX ontbreekt, aangevoerd tegen de vonnissen van 11 januari 2017, 12 april 2017 en 5 juli 2017. De grieven richten zich met name tegen het oordeel van de rechtbank dat het pluimveebedrijf niet is behept met een bijzondere last of beperking, dat [appellant] had kunnen weten dat niet aan de geldende emissienorm van 0,045 kg NH3 per dierplaats per jaar werd voldaan en dat op dat punt dus geen sprake was van non-conformiteit, alsmede tegen de schadevaststelling door de rechtbank. [appellant] legt hiermee het geschil in volle omvang voor aan het hof. Het hof zal de grieven dan ook niet afzonderlijk beoordelen. Bij grief I, gericht tegen het feit dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid zou hebben gesteld om zich uit te laten over de voorgenomen koerswijziging, heeft [appellant] geen belang, omdat hij zijn bezwaren tegen de koerswijziging in hoger beroep alsnog naar voren heeft kunnen brengen en de beoordeling van het geschil in volle omvang is voorgelegd aan het hof.
4.4
Door [geïntimeerden] c.s. is incidenteel hoger beroep ingesteld. [geïntimeerden] c.s. hebben zeven grieven geformuleerd tegen de vonnissen van 11 januari 2017, 12 april 2017 en
5 juli 2017. De grieven zijn met name gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] c.s. de mededelingsplicht hebben geschonden en tegen de vaststelling van de schade door de rechtbank.
4.5
[appellant] heeft aan zijn vordering tot gedeeltelijke ontbinding ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen omdat de verkochte zaak niet vrij van bijzondere lasten en beperkingen is overgedragen dan wel omdat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. [appellant] mocht op grond van de koopovereenkomst verwachten dat hij een bedrijf had gekocht dat voldeed aan Besluit I, dat gewoon voortgezet kon worden zonder extra investeringen, en waarop geen bijzondere regeling van toepassing was waardoor extra voorzieningen noodzakelijk waren. [geïntimeerden] c.s. hadden hem moeten inlichten over de beperking in de gebruiksmogelijkheden. Verder vordert [appellant] schadevergoeding als gevolg van de tekortkoming.
4.6
Het verweer van [geïntimeerden] c.s. komt er op neer dat [appellant] , nu hij wist dat [geïntimeerden] c.s. gelet op hun leeftijd wilden stoppen, wist of reeds om die reden had behoren te begrijpen dat de Stoppersregeling op het bedrijf van toepassing was en [appellant] daar in ieder geval naar had behoren te vragen. Ook was duidelijk dat [appellant] wist dat het stalsysteem niet voldeed aan Besluit I. Op grond van de koopovereenkomst, in het bijzonder artikel 17:15, lag het op de weg van [appellant] om zich te (laten) informeren over de bestaande en toekomstige regelgeving. [geïntimeerden] c.s. hebben geen mededelingsplicht geschonden. Bovendien voldeed het bedrijf met de Stoppersregeling aan de regelgeving. Van een schending in de nakoming is geen sprake.
Non-conformiteit
4.7
Centraal staat of sprake is van non-conformiteit. Voor non-conformiteit is zowel artikel 7:17 BW als artikel 7:15 BW van belang. Artikel 7:15 BW bepaalt dat de verkoper verplicht is de verkochte zaak in eigendom (aan de koper) over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard.
4.8
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van artikel 7:15 BW (rov. 4.2 en 4.3 in het tussenvonnis van 11 januari 2017) zijn juist. Nu door [appellant] in hoger beroep geen nadere feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit volgt dat er een schriftelijke beslissing van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Ordoorn is met als rechtsgevolg dat het pluimveebedrijf aan de vereisten van de Stoppersregeling moet voldoen, neemt het hof het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een last of beperking die zijn grondslag vindt in een tot [geïntimeerden] c.s. gericht besluit, over.
4.9
Het hof zal vervolgens beoordelen of het beroep van [appellant] op artikel 7:17 BW slaagt. Op grond van artikel 7:17 BW mag een koper verwachten dat de aan hem geleverde zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
4.1
Artikel 5.1 van de koopovereenkomst bepaalt dat [geïntimeerden] c.s. niet instaat voor (verborgen) gebreken. In artikel 5.3 van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerden] c.s. zich echter verplicht een onroerende zaak te leveren die de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik als vleeskuikenbedrijf annex paardenhouderij nodig zijn. Gebreken die in de weg staan aan een normaal gebruik als vleeskuikenbedrijf annex paardenhouderij komen voor rekening van [geïntimeerden] c.s., tenzij deze gebreken kenbaar waren voor [appellant] . Verder bepaalt de koopovereenkomst (artikel 17:15) dat [appellant] verklaart dat hij voldoende op de hoogte is van alle wet- en regelgeving op het gebied van dierwelzijnseisen en de milieuwetgeving. Alle eventuele veranderingen in wet- en regelgeving, alsmede de consequenties van deze overdracht, zijn vanaf het moment van verkoop voor rekening en risico van [appellant] , aldus artikel 17:15.
4.11
De uitleg van in dit geval artikel 5.3 dient te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf: aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR
13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Voor de uitleg van het begrip normaal gebruik wordt, indien sprake is van een voorgedrukte verklaring, als uitgangspunt aangesloten bij hetgeen daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:AU2414).
4.12
Krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast ter zake van de gestelde non-conformiteit op [appellant] .
4.13
Tegen deze achtergrond zal het hof het door [appellant] gestelde beoordelen.
4.14
Waar het om gaat, en dat is de vraag die partijen verdeeld houdt, is of [appellant] mocht verwachten dat het door hem gekochte bedrijf aan de criteria van Besluit I voldeed.
4.15
[geïntimeerden] c.s. wisten dat het pluimveebedrijf niet voldeed aan Besluit I en dat in verband daarmee gebruik werd gemaakt van de Stoppersregeling. Zij hadden de toepassing hiervan zelf aangevraagd. Niet alleen bracht dit met zich dat speciaal voer en verse snijmaissilage moesten worden gebruikt maar ook dat de vergunning voor het bedrijf in 2020 verliep en dat voor het verkrijgen van een nieuwe vergunning investeringen in het bedrijf noodzakelijk waren. Het betreft hier specifieke bedrijfsinformatie waarvan [geïntimeerden] c.s. moeten hebben beseft dat deze voor [appellant] van belang was. Anders dan [geïntimeerden] c.s. hebben betoogd volgt uit het rapport van de RUD niet dat het bedrijf voldeed aan de criteria van Besluit I.
4.16
[appellant] van zijn kant hoefde niet te verwachten dat de Stoppersregeling van toepassing was. De verkoopbrochure bevat een weergave van wat in de vergunning staat. Bij kennis van Besluit I kan hieruit weliswaar worden afgeleid dat de vergunning op basis van Besluit I niet onverkort kon worden gebruikt, maar dit betekent nog niet dat [appellant] op basis van deze informatie moest verwachten of begrijpen dat het bedrijf niet voldeed aan de geldende regelgeving (Besluit I), dan wel dat de Stoppersregeling van toepassing was. Niet alleen leverde de verkoopbrochure geen aanwijzing op dat de Stoppersregeling van toepassing was, maar ook werden de specifieke maatregelen op basis van de Stoppersregeling niet zichtbaar uitgevoerd binnen het bedrijf. Er werd in de periode dat [appellant] rondliep op het pluimveebedrijf geen gebruik gemaakt van verse snijmaissilage en het speciale voer werd zonder nadere toelichting aangevoerd door de voerleverancier. Evenmin waren er anderszins aanwijzingen dat het pluimveebedrijf niet aan de geldende regelgeving voldeed (Besluit I). Deze zijn ook niet door [geïntimeerden] c.s. gesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] niet behoefde te weten dat het pluimveebedrijf niet voldeed aan Besluit I of dat hij ter zake een onderzoeksplicht heeft geschonden. Juist nu [appellant] niet wist dat de Stoppersregeling van toepassing was, was er voor hem geen reden te denken of te vermoeden en hoefde hij dat ook niet, dat het pluimveebedrijf niet aan Besluit I voldeed. In de enkele omstandigheid dat [appellant] zich op grond van de koopovereenkomst (17:15) moest verdiepen in de regelgeving, ziet het hof geen aanleiding om in afwijking van de hoofdregel de onderzoeksplicht van [appellant] zwaarder te laten wegen dan de mededelingsplicht van [geïntimeerden] c.s. Uitgangspunt is dat in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten (HR 14 november 2008 ECLI:NL:HR:2008:BF0407). [geïntimeerden] c.s. wisten dat niet werd voldaan aan Besluit I, dat daarom de Stoppersregeling gold en dat het bedrijf niet op deze wijze kon worden voortgezet. Zij hadden dit moeten melden en kunnen zich niet verschuilen achter de stelling dat [appellant] zich beter in de regelgeving had moeten verdiepen. [geïntimeerden] c.s. waren bekend met de ins en outs van het bedrijf en de regelgeving, terwijl [appellant] onervaren was op het gebied van de pluimveehouderij en in dat kader zelfs 21 weken heeft meegedraaid op het bedrijf van [geïntimeerden] c.s. Dat veranderingen in wet- en regelingeving vanaf het moment van overdracht voor rekening en risico van [appellant] zijn is in het onderhavige geschil niet aan de orde en niet waar het om gaat. Het gaat immers om voor de overdracht (2013) in werking getreden regelgeving. Eventuele zwaardere eisen die volgen uit Besluit II zijn in dat kader wel voor rekening en risico van [appellant] .
4.17
[geïntimeerden] c.s. hebben aangeboden (nr. 53 memorie van antwoord) te bewijzen dat het [appellant] wel degelijk bekend was dat zij het pluimveebedrijf hadden aangemeld voor de Stoppersregeling. Ter onderbouwing van deze stelling hebben [geïntimeerden] c.s. aangevoerd dat [appellant] wist dat [geïntimeerden] c.s. wilden stoppen en hebben [geïntimeerden] c.s. verwezen naar een gesprek tussen een installateur en [appellant] dat [geïntimeerden] c.s. hebben opgevangen. Uit het enkele feit dat [geïntimeerden] c.s. gelet op hun leeftijd wilden stoppen met het bedrijf hoefde [appellant] niet te begrijpen dat zij een beroep hadden gedaan op de Stoppersregeling. Uit de wens om op een bepaalde leeftijd te stoppen met het bedrijf vloeit niet zonder meer voort dat het bedrijf dan niet meer voldoet aan de bestaande regelgeving of dat zoals in dit geval een beroep op de Stoppersregeling is gedaan. Verder kan de mededeling van [appellant] aan de installateur “dan hoef ik het niet aan te passen” op van alles slaan. [geïntimeerden] c.s. hebben dit verder ook niet toegelicht of nader onderbouwd. Zij hebben enkel gesteld dat zij [appellant] dit hebben horen zeggen. Het bewijs van deze uitlating is dan ook niet ter zake dienend. Verder hebben [geïntimeerden] c.s. niets aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat [appellant] wist dat de Stoppersregeling van toepassing was. Gelet hierop hebben [geïntimeerden] c.s. de stelling dat [appellant] wist dat de Stoppersregeling van toepassing was, onvoldoende onderbouwd, zodat voor bewijslevering geen plaats is.
4.18
De conclusie is dan ook dat het op de weg van [geïntimeerden] c.s. lag om [appellant] te informeren over het feit dat niet werd voldaan aan Besluit I en dat de Stoppersregeling van toepassing was. Nu [geïntimeerden] c.s. dit hebben nagelaten is het hof van oordeel dat [appellant] in het licht van de omstandigheden van het geval mocht verwachten dat het verkochte voldeed aan de op dat moment van toepassing zijnde emissienormen voor ammoniak uitstoot (Besluit I). Het pluimveebedrijf beantwoordt in zoverre niet aan de koopovereenkomst, zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming. [appellant] vordert in dat kader gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de teveel betaalde koopprijs te weten
€ 90.000,-, subsidiair maakt [appellant] aanspraak op schadevergoeding
De gedeeltelijke ontbinding
4.19
Nu sprake is van een tekortkoming in de nakoming, is de gevorderde partiële ontbinding in beginsel toewijsbaar. Het hof moet vervolgens beoordelen of en, zo ja, in hoeverre de koopprijs als gevolg van de partiële ontbinding van de koopovereenkomst verlaagd moet worden. Artikel 6:270 BW bepaalt dat een gedeeltelijke ontbinding een evenredige vermindering inhoudt van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid. Het staat de rechter vrij de vermindering te schatten en bij een dergelijke schatting is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijs.
4.2
[appellant] vordert gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst evenredig aan de non-conformiteit ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst, zijnde € 90.000,-. Het hof begrijpt de vordering aldus dat [appellant] de koopovereenkomst wil ontbinden voor dat gedeelte dat [geïntimeerden] c.s. de overeenkomst niet zijn nagekomen, te weten dat het geleverde niet voldoet aan Besluit I en gebruik wordt gemaakt van de Stoppersregeling. In het kader van de vermindering van de wederzijdse prestaties gaat het om de transactieschade; de schade die [appellant] lijdt om te bewerkstelligen dat hij alsnog krijgt wat hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten.
4.21
In dit verband is van belang dat [appellant] ter comparitie in eerste aanleg de door hem gevorderde schade nader heeft geconcretiseerd en aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de volgende posten:
1. verwarmingssysteem en installatie € 26.000,-
2. lekschaaltjes € 1.930,40
3. montage lekschaaltjes € 480,-
4. kosten vergunningaanvraag € 1.500,-
5 coating vloer € 26.042,-
6. extra kosten gebruik maissilage tot en met 2019 € 16.372,35
7. advieskosten Hoeve Advies pm
8. leegstand gedurende ombouw pm
4.22
Uit deze schadeopstelling blijkt dat een groot deel bestaat uit schade die niet zozeer ziet op de tekortkoming in de geleverde prestatie, waar de primaire vordering op ziet, maar veeleer als gevolgschade moet worden gekwalificeerd, het subsidiair gevorderde. Voor zover de gevolgschade primair wordt gevorderd komt deze niet voor toewijzing in aanmerking en komt de subsidiaire vordering in beeld. Het gaat dan om de posten 4 tot en met 8. De posten zullen hierna door het hof in het kader van de schadevergoedingsvordering van [appellant] worden beoordeeld.
4.23
De kosten genoemd onder de posten 1 tot en met 3 hebben daarentegen wel betrekking op de tekortkoming in de geleverde prestatie. Door [appellant] is een bedrag van € 26.000,- gevorderd voor het aanpassen van het huisvestigingssysteem, te weten het plaatsen van een warmtewisselaar. Door [appellant] zijn ter onderbouwing een door hem ondertekende offerte overgelegd van Plettenburg Mestdroging gedateerd 3 juli 2017, facturen en bankafschriften waaruit de betaling blijkt. Door [appellant] is voor een duurder systeem gekozen dan noodzakelijk, reden waarom niet de totale kosten van Plettenburg Mestdroging worden gevorderd maar een bedrag van € 26.000,-. Dat een voorziening, zoals door [appellant] getroffen, noodzakelijk was om aan de ammoniakemissie eisen te kunnen voldoen is door [geïntimeerden] c.s. niet betwist. En ook de kosten zelf zijn niet inhoudelijk door [geïntimeerden] c.s. betwist. Nu [appellant] deze kosten heeft moeten maken om aan Besluit I te voldoen, komen deze kosten voor toewijzing in aanmerking. Het hof schat die kosten op het gevorderde bedrag van
€ 26.000,-.
4.24
De door [appellant] gevorderde schade onder 2 en 3 (lekschaaltjes en montage daarvan) is niet onderbouwd. Gelet op de betwisting door [geïntimeerden] c.s. had van [appellant] een nadere onderbouwing verwacht mogen worden. Nu deze achterwege is gebleven heeft [appellant] zijn vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. De posten 2 en 3 komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.25
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof de koopovereenkomst partieel zal ontbinden als gevolg waarvan de koopprijs moet worden verlaagd met een bedrag van € 26.000,-.
Gevolgschade
4.26
De vordering tot vergoeding van schade is gebaseerd op artikel 6:74 BW. De gevorderde schade komt voor toewijzing in aanmerking indien de non-conformiteit aan [geïntimeerden] c.s. kan worden toegerekend. Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Of aan de overige vereisten voor toewijzing van schade op grond van artikel 6:74 BW is voldaan, is geen punt van discussie geweest tussen partijen. Het hof zal thans beoordelen in hoeverre de schadeposten 4 tot en met 8 voor toewijzing in aanmerking komen.
4.27
De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539). De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv in beginsel op de benadeelde.
4.28
De tekortkoming is gelegen in het feit dat het bedrijf niet voldeed aan de normen voor uitstoot en gebruik maakte van de Stoppersregeling. In de hypothetische situatie had [appellant] geen extra kosten hoeven maken in verband met de speciale voorwaarden die voortvloeien uit de Stoppersregeling en geen vergunning hoeven aanvragen.
4.29
In het licht van bovenstaande vergelijking komen de kosten voor het aanvragen van een vergunning in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Niet in geschil is dat [appellant] in verband met de door hem gewenste uitbreiding van het pluimveebedrijf sowieso kosten had moeten maken voor het aanvragen van een vergunning. [appellant] heeft verzuimd duidelijk te maken welk deel van de door hem gemaakte kosten voor het aanvragen van een vergunning betrekking heeft op de tekortkoming van [geïntimeerden] c.s. en welk deel verband houdt met de beoogde uitbreiding. De gevorderde kosten worden dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Gelet hierop slaagt de incidentele grief VI van [geïntimeerden] c.s. Hetzelfde lot treft de door [appellant] gevorderde kosten in verband met de coating van de vloer. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerden] c.s. de vloer opnieuw gecoat dient te worden. In het bijzonder heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd dat de coating als gevolg van het gebruik van verse snijmaissilage is aangetast. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Ook de gevorderde advieskosten en de leegstandskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Enige onderbouwing van deze kosten, bijvoorbeeld aan de hand van facturen, ontbreekt. Om die reden wordt ook niet toegekomen aan bewijslevering op die onderdelen.
4.3
Resten nog de gevorderde kosten in verband met het gebruik van verse snijmaissilage tot 2019. [geïntimeerden] c.s. hebben incidenteel gegriefd tegen dit oordeel van de rechtbank (grief V). De grief komt er op neer dat [geïntimeerden] c.s. bestrijden dat verse snijmaissilage duurder is dan stro. Voorts heeft [geïntimeerden] c.s. aangevoerd dat ook gedroogde snijmaissilage kan worden gebruikt. In dat geval is drogen niet nodig en is ook geen sprake van extra kosten. [appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat de gemeente Borger-Odoorn het gebruik van verse snijmaissilage voorschrijft, zodat geen gebruik kan worden gemaakt van gedroogde snijmaissilage. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de extra kosten juist worden veroorzaakt door het feit dat de verse snijmaissilage drooggestookt moet worden (om de ammoniakzuren te binden) en dat de leegstand die daarvan het gevolg is ook emissiebeperkend is. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] c.s. in de aanmelding voor de Stoppersregeling zelf hebben vermeld dat verse snijmaissilage zal worden toegepast om aan de regeling te voldoen. Deze extra kosten van het gebruik van verse snijmaissilage als zodanig zijn door [geïntimeerden] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist. De incidentele grief van [geïntimeerden] c.s. faalt dan ook. Tegen het door de rechtbank toegewezen bedrag op dit punt te weten € 5.790,88 is ook door [appellant] een grief gericht maar die richt zich slechts op de afwijzing van de energiekosten door de rechtbank. De grief is echter niet onderbouwd. Gelet op het vorenstaande zal het hof een bedrag van € 5.790,88 toewijzen in verband met de door [appellant] geleden gevolgschade.
Buitengerechtelijke kosten
4.31
De door [appellant] , tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten door de rechtbank, aangevoerde grief is niet onderbouwd. De grief faalt daarmee en het oordeel van de rechtbank blijft op dit punt in stand.

5.De slotsom

5.1
De grieven in het principaal appel slagen grotendeels en de grieven in het incidenteel appel falen grotendeels, hetgeen er toe leidt dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,98
- griffierecht € 597,-
- salaris advocaat € 2.682,- (3 punten x tarief IV € 894,- (oud))
Totaal € 3.37,98
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] in het principaal appel zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 84,22
- griffierecht € 716,-
- salaris advocaat € 3.918,- (2 punten x tarief IV € 1.959,-)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] in het incidenteel appel zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 979,50 (1/2 punt x tarief IV € 1.959,-)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank van 13 juli 2016;
vernietigt de vonnissen van de rechtbank van 11 januari 2017, 12 april 2017 en 5 juli 2017 en doet opnieuw recht;
ontbindt de koopovereenkomst tussen [geïntimeerden] c.s. en [appellant] gedeeltelijk, waar het de verplichting van [appellant] betreft om aan [geïntimeerden] c.s. de koopsom te voldoen voor zover deze meer bedraagt dan € 611.500,- (€ 637.500,- minus € 26.000,-) en veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om aan [appellant] , binnen twee weken na betekening van dit arrest, te betalen een bedrag van € 26.000,- (zesentwintigduizend euro);
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om aan [appellant] uit hoofde van schadevergoeding een bedrag te betalen van € 5.790,88;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 694,98 voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep in principaal appel vastgesteld op € 800,22 oor verschotten en op
€ 3.918 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en in incidenteel appel vastgesteld op € 979,50;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I.F. Clement, mr. B.J.H. Hofstee en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
3 december 2019.