In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], h.o.d.n. De Kan Hoeve, tegen Restinn B.V. De kwestie betreft de verplichtingen van de campinghouder, [appellant], met betrekking tot de plaatsing van hotelkamers op zijn camping. Op 16 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland een vonnis gewezen, waartegen [appellant] op 12 september 2019 in hoger beroep is gekomen. De voorzieningenrechter had [appellant] veroordeeld om uiterlijk 10 oktober 2019 de infrastructurele werkzaamheden uit te voeren en Restinn in de gelegenheid te stellen om vijf hotelkamers te plaatsen. Het hof heeft de zaak op 3 december 2019 behandeld en de vorderingen van Restinn zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde gesteld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] exploiteert een B&B en minicamping en heeft op 24 maart 2019 een overeenkomst gesloten met Restinn voor de plaatsing van hotelkamers. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd aangegaan en [appellant] is verantwoordelijk voor de aanleg van de benodigde infrastructuur. De verhoudingen tussen partijen zijn verslechterd, wat heeft geleid tot een geschil over de uitvoering van de overeenkomst. Restinn heeft [appellant] in gebreke gesteld, waarna [appellant] de overeenkomst heeft opgezegd.
Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] zijn verplichtingen moet nakomen en dat Restinn niet verplicht is om een telekraan te gebruiken voor de plaatsing van de hotelkamers. Het hof heeft de termijn voor de uitvoering van de werkzaamheden vastgesteld op 1 maart 2020 en een dwangsom opgelegd voor het geval [appellant] niet aan deze verplichtingen voldoet. De kosten van het hoger beroep worden door beide partijen zelf gedragen, en het vonnis van de voorzieningenrechter is voor het overige bekrachtigd.