ECLI:NL:GHARL:2019:10706

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.261.549
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling van schulden in het kader van alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2019, waarin de kinderalimentatie door de man was vastgesteld op € 77,- per kind per maand. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met de schulden van de man bij de berekening van zijn draagkracht. Het hof oordeelde dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat de man per 1 juli 2018 minder was gaan verdienen. Het hof heeft de schulden van de man aan Nationale Nederlanden niet als noodzakelijke lasten erkend, omdat deze schulden na de vaststelling van de alimentatieverplichtingen waren aangegaan. Het hof heeft de kinderalimentatie opnieuw vastgesteld op € 168,- per kind per maand van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019, en € 157,- per kind per maand vanaf 1 augustus 2019. De vrouw hoeft het teveel betaalde door de man niet terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking heeft op de bijdrage aan de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.549
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 469258)
beschikking van 12 december 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 juni 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Ouwejan van 4 november 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 7 november 2019 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 te [geboorteplaats] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Partijen zijn in het ouderschapsplan van 12 april 2010 overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 300,- per maand aan kinderalimentatie zal voldoen. In de aanvulling van dit ouderschapsplan van augustus 2013 zijn partijen - samengevat -overeengekomen dat de man voorlopig geen kinderalimentatie aan de vrouw zal voldoen.
3.3
In de beschikking van 8 februari 2016 (hersteld in de beschikking van 15 maart 2016) heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, de overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage aan kinderalimentatie gewijzigd vastgesteld op € 378,- per kind per maand. Dit hof, locatie Leeuwarden, heeft in de beschikking van 4 april 2017 die beschikking bekrachtigd tot 1 september 2015, vernietigd vanaf 1 september 2015 en de kinderalimentatie met ingang van die datum tot 5 januari 2017 gewijzigd vastgesteld op
€ 374,- per kind per maand, en vanaf 5 januari 2017 op € 351,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 april 2019 is, voor zover hier van belang, met wijziging van de beschikking van dit hof van 4 april 2017, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 19 oktober 2018 bepaald op € 77,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling door hem aan haar te voldoen, bepaald dat de vrouw niet gehouden is de alimentatie die de man van 19 oktober 2018 tot 9 april 2019 te veel betaald heeft terug te betalen, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij is het er niet mee eens dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht rekening heeft gehouden met schulden van de man. De vrouw verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en subsidiair de duur en de hoogte van de schuld die de man is aangegaan bij Nationale Nederlanden te beperken, of een andere beslissing te nemen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.3.
De man voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen, of een andere beslissing te nemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In de eerste plaats is aan de orde of zich na 4 april 2017 een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat gebleken is dat de man per 1 juli 2018 minder is gaan verdienen, is er naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.2
De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man rekening heeft gehouden met een aflossing van € 261,48 per maand op een schuld aan Nationale Nederlanden van € 25.000,-. De man is het eens met de rechtbank.
Hij heeft als argumenten om rekening te houden met deze schuld bij de rechtbank verklaard dat hij deze lening is aangegaan i) als aflossing van een restschuld van de voormalige echtelijke woning van partijen en ii) om achterstallige alimentatie aan de vrouw en door hem gemaakte advocaatkosten te betalen.
5.3
Het hof houdt in tegenstelling tot de rechtbank geen rekening met de opgevoerde last van € 25.000,- aan Nationale Nederlanden, nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was deze schulden te maken. De man is deze schuld aan Nationale Nederlanden op 21 juni 2017 aangegaan, dus ná de vaststelling van dit hof van zijn verplichtingen tot betaling van kinderalimentatie ten bedrage van € 374 per kind per maand. Het ontstaan van de schuld bij Nationale Nederlanden is naar het oordeel van het hof niet, zoals de man stelt, te verklaren vanwege aflossing op een restschuld van de voormalige echtelijke woning, nu met aflossing van die schuld door het hof al rekening gehouden is in de beschikking van 4 april 2017 en de man op die restschuld, evenals de vrouw, nog steeds maandelijks aflost. Voor zover de schuld zou zijn gemaakt ter betaling van achterstallige kinderalimentatie moet dat voor rekening en risico van de man blijven; de man had rekening kunnen en moeten houden met maandelijkse betaling van kinderalimentatie waarvoor hij draagkracht had. Evenmin kunnen betaling van advocaatkosten een reden zijn om rekening te houden met aflossing van de schuld van de man aan Nationale Nederlanden. In lijn met de aanbeveling in het rapport van de Expertgroep alimentatienormen over advocaatkosten ziet het hof dit niet als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting van de man voor zijn kinderen. De grieven van de vrouw slagen. Het hof zal de draagkracht van de man en de vrouw opnieuw berekenen.
5.4
Het hof is van oordeel dat de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, 19 oktober 2018, als ingangsdatum van de te wijzigen alimentatieverplichting moet worden gehanteerd, omdat de vrouw vanaf die datum rekening kon houden met een gewijzigde bijdrage van de man in de kosten van de kinderen.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2018 € 1.008,-, dat wil zeggen € 504,- per kind per maand, bedraagt. Volgens de wettelijke indexering is deze behoefte vanaf 1 januari 2019 € 514,- per kind per maand.
draagkracht
5.6
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken. Het hof zal bij de bespreking van de behoefte en draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen.
5.7
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen.
5.8
Het inkomen van de man bedroeg van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019 € 2.957,50 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Volgens de door de man overgelegde uitkeringsspecificaties van augustus, september en oktober 2019 ontvangt hij sinds
1 augustus 2019 een WIA-uitkering van € 3.276,20 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag
Uit de aangehechte berekening volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de man:
  • van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019 € 2.327,- per maand, en
  • vanaf 1 augustus 2019 € 2.326,- per maand bedraagt.
5.9
Uit de aangehechte berekening volgt dan verder dat de man met voormeld netto besteedbaar inkomen een draagkracht heeft van:
- € 168,- per kind per maand van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019, en
- € 157,- per kind per maand vanaf 1 augustus 2019.
5.1
Deze draagkracht is vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 920,- overige lasten tot 1 augustus 2019 en € 950,- vanaf 1 augustus 2019]. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met voormelde bedrag van € 920,- respectievelijk € 950,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.11
De draagkracht van de man wordt gelijkelijk over hun kinderen verdeeld omdat er geen sprake is van een aanmerkelijk verschil in behoefte.
5.12
Het hof heeft eveneens een berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw gemaakt. Uit de aangehechte berekening blijkt dat de vrouw geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen.
5.13
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. In het midden kan blijven of op het aandeel van de man in de kosten van de kinderen een zorgkorting van 15% of 25% in mindering moet worden gebracht. Omdat het tekort bij toepassing van beide percentages meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting, dient de man een bijdrage ter hoogte van zijn volledige draagkracht aan de vrouw te betalen. Aldus ontvangt de vrouw een bijdrage die lager is dan de behoefte, maar draagt de man de kosten van de zorgregeling zelf, zonder compensatie. Dit betekent dat de man:
- van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019 € 168,- per kind per maand, en
- vanaf 1 augustus 2019 € 157,- per kind per maand
aan de vrouw dient te betalen.
5.14
Aangezien de kinderalimentatie van consumptieve aard is overweegt het hof dat, voor zover de vrouw ten behoeve van de kinderen in de periode van 19 oktober 2018 tot aan de datum van de bestreden beschikking, 9 april 2019, meer aan onderhoudsbijdrage heeft ontvangen dan op grond van deze beschikking is bepaald, het teveel betaalde door haar niet aan de man terugbetaald hoeft te worden.

6.De slotsom

6.1
De grieven van de vrouw slagen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 april 2019, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van dit hof van 4 april 2017 en bepaalt dat de man aan de vrouw:
  • van 19 oktober 2018 tot 1 augustus 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 168,- per kind per maand, en
  • vanaf 1 augustus 2019 € 157,- per kind per maand
zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw niet gehouden is de kinderalimentatie die de man van 19 oktober 2018 tot en met 9 april 2019 te veel heeft betaald, terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.U.M van der Werff en L. Hamer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Krijger, bijgestaan door
mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.