ECLI:NL:GHARL:2019:10726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
18/01081
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde en de Ontvanger, de Belastingdienst/Kantoor Utrecht, opdroeg het betaalde griffierecht te vergoeden. De zaak betreft de invordering van betekeningskosten en de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. De Ontvanger had aan belanghebbende € 40 aan betekeningskosten in rekening gebracht, waartegen bezwaar werd gemaakt. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, maar in hoger beroep kwam de Ontvanger terug op de kosten, waardoor de rechtbank de Ontvanger opdroeg het griffierecht te vergoeden. Het Hof oordeelt dat de Ontvanger de hoorplicht heeft geschonden, maar dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Het Hof concludeert dat de beschikking van de Ontvanger is herroepen wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, en de Ontvanger wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01081
uitspraakdatum: 10 december 2019
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 oktober 2018, nummer AWB 18/685, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking € 40 betekeningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Met dagtekening 23 maart 2016 is aan belanghebbende over het tijdvak januari 2016 een naheffingsaanslag in de loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 7.500 en een verzuimboete van € 290. De naheffingsaanslag is met dagtekening 7 april 2016 vernietigd en de boete is verminderd tot € 65.
2.2.
Met dagtekening 21 april 2016 heeft de Ontvanger aan belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslag een aanmaning verzonden. Daarbij heeft hij bij beschikking € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
2.4.
Bij beslissing van 26 mei 2016 heeft de Ontvanger uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift is beslist.
2.5.
Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2016 ongegrond verklaard.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 januari 2017 om uitstel van betaling gevraagd.
2.8.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak van 9 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
2.9.
De Ontvanger heeft het verzoek om uitstel van betaling van 5 januari 2017 bij brief van 7 april 2017 afgewezen omdat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de Ontvanger belanghebbende verzocht om de naheffingsaanslag voor 21 april 2017 te betalen.
2.10.
Op 2 mei 2017 heeft [A] B.V. € 65 overgemaakt onder vermelding van:
“ [00000] lb jan 2016
Aanslag is [X] bv lb”
2.11.
Met dagtekening 19 september 2017 heeft de Ontvanger met betrekking tot de naheffingsaanslag een dwangbevel per post betekend. Daarbij heeft hij bij beschikking € 40 betekeningskosten in rekening gebracht.
2.12.
Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Volgens uw opgaaf in 2017 moest € 65 worden betaald. Dat bedrag is betaald.
(…)
Er wordt een vergoeding verlangd van de kosten die dit bezwaarschrift met zich brengt.
Ik verzoek u, indien u niet dan wel niet geheel, aan het bezwaar tegemoet wilt komen, een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden.”
2.13.
Bij brief van 17 november 2017 heeft de Ontvanger de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In deze brief is voorts – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“In uw bezwaar verwijst u naar een bedrag van € 65 dat is betaald volgens de opgaaf van de Belastingdienst in 2017. Om uw bezwaar te kunnen beoordelen verzoek ik u voor 28 november 2017 een kopie van het betaalbewijs daarvan aan mij te overleggen. Als u dit betalingsbewijs niet aan mij overlegd kan ik uw bezwaarschrift niet inhoudelijk beoordelen en zal ik uw bezwaarschrift afwijzen.
(…)
U hebt de mogelijkheid om uw standpunt mondeling toe te lichten. Ik verzoek u mij voor 28 november 2017 te laten weten of u het bezwaarschrift nog mondeling wilt toelichten alvorens ik uitspraak op het bezwaarschrift zal doen. Wanneer ik niets van u verneem dan ga ik er van uit dat u niet van de mogelijkheid om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten gebruik wenst te maken.”
2.14.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2017 heeft de Ontvanger het bezwaar afgewezen. In de uitspraak op bezwaar is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Samenvatting van het bezwaarschrift
U stelt dat u betaald heeft. Het dwangbevel is ten onrechte uitgevaardigd.
Beoordeling bezwaar
Ik heb uw bezwaar niet inhoudelijk kunnen beoordelen. Ik heb u op 17 november 2017 verzocht mij een kopie van het betaalbewijs van € 65 te overleggen. Ik heb u eveneens aangegeven dat als ik het betaalbewijs niet ontvang, ik uw bezwaarschrift niet inhoudelijk kan beoordelen. Het betaalbewijs heb ik niet van u ontvangen. Ik kan dan ook niet inhoudelijk beslissen op uw bezwaarschrift. Ik ben van mening dat u onvoldoende medewerking heeft verleend bij de afhandeling van dit bezwaar. Ik wijs uw bezwaar dan ook af.
Horen
Ik wil u wijzen op het volgende: ik heb u in mijn ontvangstbevestiging gevraagd aan te geven of u gehoord wilt worden. U heeft niet op mijn brief van 17 november 2017 gereageerd. Ik trek dan ook de conclusie dat u niet gehoord wilt worden.
Proceskostenvergoeding
Ik kom niet aan uw bezwaar tegemoet. Ik ken uw cliënt dan ook geen proceskostenvergoeding toe.”
2.15.
Belanghebbende heeft met dagtekening 18 januari 2018 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In het beroepschrift heeft belanghebbende de gegevens met betrekking tot de betaling van de naheffingsaanslag (zie 2.10) vermeld.
2.16.
Bij brief van 27 maart 2018 heeft de Ontvanger belanghebbende medegedeeld dat betaling van 2 mei 2017 verkeerd is verwerkt en dat de betekeningskosten worden verminderd tot nihil. In het verweerschrift voor de Rechtbank heeft de Ontvanger aangegeven dat hij, hoewel verschuldigd, uit coulance ook de aanmaningskosten zal verminderen tot nihil.
2.17.
Bij uitspraak van 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard omdat de Ontvanger gedurende de procedure aan het beroep tegemoet is gekomen. Daarbij heeft de Rechtbank de Ontvanger opgedragen het betaalde griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Ontvanger te veroordelen in de kosten voor de behandeling van het bezwaar omdat belanghebbende niet het gehele openstaande bedrag van € 72 heeft voldaan (verzuimboete van € 65 en aanmaningskosten van € 7), maar € 65 (verzuimboete). De Rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om de Ontvanger te veroordelen in de kosten voor het behandeling van het beroep omdat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar en (hoger) beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Hoorplicht
4.1.
Vaststaat dat belanghebbende, ondanks haar daartoe strekkend verzoek, niet is gehoord. Het Hof is van oordeel dat de Ontvanger de hoorplicht heeft geschonden. Door de enkele omstandigheid dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet heeft gereageerd op de brief van 17 november 2017 (zie 2.13) mocht de Ontvanger er niet van uitgaan dat van het recht om te worden gehoord werd afgezien.
4.2.
Het Hof is evenwel van oordeel dat belanghebbende in het onderhavige geval door de schending van de hoorplicht niet is benadeeld. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende gesteld dat zij het bedrag van de naheffingsaanslag heeft betaald. Daarbij heeft zij, ook nadat de Ontvanger daarom had gevraagd, verzuimd een betalingsbewijs over te leggen. Pas in beroep heeft belanghebbende het betalingsbewijs overgelegd, waarop de Ontvanger de aanmaningskosten en betekeningskosten heeft verminderd tot nihil. Omdat tussen de Ontvanger en belanghebbende (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zal het Hof met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan het verzuim van de Ontvanger voorbijgaan.
Proceskostenvergoeding bezwaar
4.3.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.4.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat het besluit (de beschikking betekeningskosten) weliswaar is herroepen, maar dat dat niet aan hem is te wijten. Belanghebbende heeft op 2 mei 2017 het bedrag van de naheffingsaanslag betaald, echter zonder de inmiddels in rekening gebrachte aanmaningskosten. Daarbij heeft belanghebbende bij de betaling een onjuist betalingskenmerk vermeld, waardoor de betaling niet goed is verwerkt. Pas in beroep heeft belanghebbende het betalingsbewijs overgelegd. Daarop is de beschikking betekeningskosten verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft echter niet de aanmaningskosten betaald zodat het dwangbevel terecht is uitgevaardigd, aldus de Ontvanger.
4.5.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt. De Ontvanger heeft op 26 mei 2016 uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift is beslist. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de dwanginvordering gedurende het uitstel geschorst. Op 8 november 2016 is op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag beslist. Daarmee is het uitstel vervallen. Artikel 25.1.6 van de Leidraad Invordering 2008 bepaalt dat de ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte stelt. Nu niet is gebleken dat de Ontvanger belanghebbende schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het vervallen van het verleende uitstel, zal het Hof de brief van 7 april 2017 (zie 2.9) waarin de Ontvanger een nieuw verzoek om uitstel van betaling heeft afgewezen, aanmerken als een dergelijke kennisgeving. In die brief wordt belanghebbende immers verzocht om de naheffingsaanslag voor 21 april 2017 te betalen. Daarmee was voor belanghebbende duidelijk dat het verleende uitstel was vervallen.
4.6.
Na beëindiging van het uitstel kan de Ontvanger de dwanginvordering voortzetten in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop uitstel werd verleend. Nu belanghebbende reeds was aangemaand behoefde de Ontvanger belanghebbende niet nogmaals aan te manen (HR 23 september 2011, nrs. 10/03281 en 10/03282, ECLI:NL:HR:2011:BT2290, r.o. 3.4.4), maar kon hij de dwanginvordering voortzetten door middel van het uitvaardigen van een dwangbevel. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt wel mee dat de Ontvanger, voordat hij daartoe overgaat, belanghebbende de bij de eerdere aanmaning opgenomen kennisgeving bedoeld in (thans) artikel 4:112, derde lid, van de Awb (tot 1 juli 2009 stond deze bepaling in artikel 11 van de Invorderingswet 1990) in herinnering brengt (vgl. HR 23 september 2009, nrs. 10/03281 en 10/03282, ECLI:NL:HR:2011:BT2290, r.o. 3.4.6).
4.7.
De Ontvanger heeft in zijn brief van 7 april 2017 wel een nadere termijn gesteld, doch belanghebbende niet de hiervoor bedoelde kennisgeving in herinnering gebracht. Dat betekent dat de Ontvanger ten onrechte een beschikking betekeningskosten heeft vastgesteld. Het Hof is dan ook van oordeel dat het besluit is herroepen wegens aan de Ontvanger te wijten onrechtmatigheid.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Ontvanger aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 63,50 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 0,25  € 254 (bedrag 2019)), € 128 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt (beroepschrift)  wegingsfactor 0,25  € 512 (bedrag 2019)) en € 256 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 512 (bedrag 2019)), ofwel in totaal op € 447,50.
Het Hof stelt het gewicht van de zaak, gelet op de geringe bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak, op 0,25 (zeer licht).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Ontvanger voor zover het de afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding betreft,
– veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 447,50, en
– gelast dat de Ontvanger aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 10 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.