ECLI:NL:GHARL:2019:10729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
18/01123
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake is van onmiddellijk in- of uitstappen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de parkeercontroleur constateerde dat het voertuig van belanghebbende geparkeerd stond zonder dat er betaald was voor de parkeerbelasting. Belanghebbende betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij en zijn dochter slechts onmiddellijk in- en uitstapten, wat volgens de wet geen parkeren zou zijn. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2019 werd het bewijs van de parkeercontroleur besproken, die verklaarde dat hij belanghebbende niet had zien uitstappen of de winkel inlopen. Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. Het Hof concludeerde dat de verklaringen van belanghebbende niet voldoende waren om de verklaring van de parkeercontroleur te weerleggen. Het Hof stelde vast dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er uitsluitend handelingen van in- en uitstappen plaatsvonden, en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01123
uitspraakdatum: 10 december 2019
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 november 2018, nummer UTR 18/280, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Almere(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is houder van het voertuig met kenteken [YY-000-Y] (hierna: de auto).
2.2.
Op 8 oktober 2017 omstreeks 15:16 uur heeft parkeercontroleur [A] geconstateerd dat de auto stilstond op een parkeerplaats aan de Washingtonstraat te Almere, waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.3.
In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal heeft [A] het volgende verklaard:
“Op dinsdag 10 oktober 2017, omstreeks 15:16 uur, bevond ik mij in uniform gekleed en met handhaving belast op de openbare weg, Washingtonstraat te Almere.
Ik was op dat moment met een fiscaal controle bezig samen met mij collega (…).
Ik zag dat in een parkeervak gebied gelegen in het centrum van Almere Buiten, een voertuig in een vak geparkeerd stond.
Ik zag dat het voertuig voorzien was van het kenteken; [YY-000-Y] . Ik zag dat dit voertuig grijs van kleur was. Verder zag ik dat het voertuig van het merk Renault was. Ik zag tijdens het controleren van andere voertuigen het boven genoemd voertuig reeds staan.
Tijdens mijn controle zag ik via mijn handheld (PDA) dat dit voertuig niet was aangemeld, ook lag er op het dashboard geen parkeerkaart van de betaalautomaat noch een ontheffing.
Na dat ik deze controle handelingen had verricht, was het mij opgevallen dat er een betrokkene aanwezig was. Ik zag dat de betrokkene bij het opmerken van mijn aanwezigheid aanstalten maakte. Dit deed de betrokkene door vlot met het bovengenoemde voertuig naar achteren te manoeuvreren. Ik had tijdens het opmaken van de naheffingsaanslag nog een foto kunnen maken. Hierop is te zien dat de betrokkene met het voertuig achteruit reed. Tijdens de hele procedure is er geen contact geweest tussen de controleur en de betrokkene. (…)”
2.4.
Op 27 november 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij ook de parkeercontroleur aanwezig was. Het verslag van deze hoorzitting vermeldt onder meer het volgende:
“De verbalisant [Hof: de parkeercontroleur] legt uit dat hij de voorgeschreven procedures heeft gevolgd. Hierbij zal hij om veiligheidsredenen nooit achter een auto gaan staan. Hij heeft samen met een collega een aantal voertuigen gecontroleerd op de Bostonweg waarna hij doorliep richting Praxis naar de volgende rij voertuigen waartussen de auto van [belanghebbende] stond. Er lag geen betaalbewijs op het dashboard, staande voor het voertuig, ook door van opzij vanaf de passagierszijde schuin naar binnen te kijken is geen betaalbewijs waargenomen. Wel heeft de verbalisant toen gezien dat er een dame aan de bestuurderskant zat. Vervolgens is de verbalisant voor de auto gaan staan en heeft deze gescand. Tijdens deze handeling zette de dame de auto in de achteruit en reed vrij hard weg. Er is volgens de verbalisant nooit een gelegenheid geweest om een bon te overhandigen of de bestuurder aan te spreken. Mevrouw heeft hem niet aangesproken of uitgelegd dat zij net met haar vader 'geswitched' had om hem even af te zetten; zij is gelijk weggereden. Toelichting telefonische hoorzitting van 28 november 2017 met [dochter van belanghebbende]: voordat het voertuig op het parkeervak werd geplaatst zag zij de verbalisant al bezig met andere voertuigen.
De verbalisant zegt dan ook dat hij [belanghebbende] nooit heeft gezien; niet bij het uitstappen en de winkel inlopen en vervolgens ook niet bij het verlaten van de winkel. Ook heeft hij de dame in kwestie niet om de auto heen zien lopen om aan de bestuurderskant plaats te nemen; zij zat daar al toen hij aan kwam lopen.”
2.5.
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren zonder parkeerbelasting te hebben voldaan een naheffingsaanslag opgelegd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid parkeercontroleur
4.1.
In het Mandaatbesluit parkeerbelasting Almere van 5 december 2012 heeft de heffingsambtenaar aan de Afdelingsmanager Vergunningen, Toezicht & Handhaving mandaat verleend om namens hem de wettelijke bepalingen uit te voeren ten aanzien van de heffing van parkeerbelasting. Daarbij is bepaald dat de Afdelingsmanager Vergunningen, Toezicht & Handhaving bevoegd is tot ondermandatering. Bij besluit van 15 juni 2015 heeft de Afdelingsmanager Vergunningen, Toezicht & Handhaving aan [A] ondermandaat verleend om in de functie van Handhaver Openbare Ruimte de wettelijke bepalingen uit te voeren ten aanzien van de heffing van parkeerbelasting in de gemeente Almere. Gelet op het voorgaande was [A] bevoegd om namens de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag op te leggen.
Naheffingsaanslag
4.2.
Artikel 1 van de Verordening parkeerbelastingen Almere 2017 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden
(…)”
Deze bepaling stemt overeen met artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij heeft toegelicht dat hij samen met zijn dochter met de auto naar een winkel van Praxis was gereden. Belanghebbende bestuurde de auto, zijn dochter zat naast hem. Bij Praxis aangekomen stapten zij uit, waarna belanghebbende bij de winkel naar binnen ging. Zijn dochter stapte eveneens uit, liep naar de andere kant van de auto en nam achter het stuur van de auto plaats. Daarna wilde zij wegrijden. Er was geen sprake van parkeren, maar van het onmiddellijk in- en uitstappen, aldus belanghebbende.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ slechts handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. Indien naast het in- en/of uitstappen activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen. De bewijslast dat sprake was van in- en/of uitstappen rust op belanghebbende.
4.5.
Het Hof stelt vast dat de visie van belanghebbende op wat is voorgevallen niet overeenkomt met de waarneming van de parkeercontroleur. De parkeercontroleur heeft immers verklaard dat hij belanghebbende niet heeft zien uitstappen of de winkel heeft zien inlopen of verlaten, dat hij de dochter ook niet heeft zien uit- en/of instappen en dat hij pas na het uitvoeren van enkele controlehandelingen zag dat er iemand in de auto zat. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar rust op belanghebbende de last zijn stelling aannemelijk te maken.
4.6.
Hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om de verklaring van de parkeercontroleur te weerleggen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft gesteld dat de auto niet meer dan een paar seconden heeft stilgestaan, terwijl hij ter zitting van het Hof heeft hij verklaard dat het om één of twee minuten ging. Ook heeft belanghebbende in eerste instantie verklaard dat de parkeercontroleur achter de auto stond, terwijl de door de parkeercontroleur gemaakte foto is genomen vanaf de voorzijde van de auto. Daarnaast had het voor de hand gelegen dat belanghebbendes dochter de parkeercontroleur had aangesproken nu zij, zoals zij zelf heeft verklaard, vanwege de positie van de parkeercontroleur niet (direct) kon wegrijden. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat onmiddellijk nadat de auto tot stilstand was gebracht uitsluitend handelingen zijn verricht die een daadwerkelijk in- en/of uitstappen vormen of daarmee direct verband houden. Het Hof moet er daarom van uitgaan dat de auto geparkeerd stond. Belanghebbende heeft daarvoor geen parkeerbelasting voldaan, zodat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 10 december 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.