ECLI:NL:GHARL:2019:10779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
200.257.334/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de opheffing van de vereffening van een nalatenschap met onvoldoende aannemelijkheid van baten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van [C], die in 2017 is overleden. De verzoeker, [verzoeker], heeft in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de opheffing van de vereffening was bevolen op verzoek van de erfgenamen, [verweerster] en [verweerder]. De kantonrechter had geoordeeld dat de schulden van de nalatenschap de baten ruimschoots overtreffen, en dat de vereffeningskosten hoger zijn dan de beschikbare activa.

De verzoeker stelde dat er een extra bate was, namelijk een vordering van erflater op [verweerster] uit hoofde van niet-nakoming van de fourneerplicht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze vordering zodanig hoog is dat de kosten van de vereffening kunnen worden gedekt. Het hof heeft de argumenten van de verzoeker, die stelde dat hij gerechtigd was om de vordering te innen, niet overtuigend gevonden. De advocaat van [verweerder] heeft ter zitting betoogd dat er twijfels zijn over de status van [verzoeker] als gerechtigde tot de vordering.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de geringe waarde van de baten van de nalatenschap niet opweegt tegen de vereffeningskosten. De verzoeker heeft geen inzicht gegeven in de hoogte van de vordering die hij claimt, en het hof heeft geoordeeld dat het in rechte vaststellen van deze vordering aanzienlijke kosten met zich zou brengen. De proceskostenveroordeling van de verzoeker is afgewezen, omdat zijn grieven niet slagen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.334/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7251039 / EZ VERZ 18-147)
beschikking van 16 december 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.J. van Dam te Capelle a/d IJssel,
tegen

1.[verweerster] ,wonende te [B] ,hierna te noemen [verweerster] ,2 [verweerder] ,wonende te [B] ,hierna te noemen: [verweerder] ,verweerders in hoger beroep,advocaat; mr. V.S.A.W. Wegter te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter), van
20 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. In deze beschikking is -voor zover in hoger beroep van belang- op verzoek van verweerders de opheffing bevolen van de vereffening van de nalatenschap van [C] (hierna te noemen: erflater), geboren te [D] [in] 1939 en overleden in de gemeente Leeuwarden [in]
2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- twee beroepschriften met productie(s), ingekomen op 27 maart 2019;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoeker] en [verweerder] , bijgestaan door hun advocaten. Wegens gezondheidsredenen was [verweerster] niet aanwezig. Mr. Van Dam heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die hij ter zitting heeft overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Later is op 9 augustus 1963 in wettelijke gemeenschap gehuwd met [verweerster] . Bij akte huwelijkse voorwaarden van 26 november 1993 hebben erflater en [verweerster] hun huwelijksvermogenregime gewijzigd, en bepaald dat tussen hen geen vermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan. De akte huwelijkse voorwaarden bevat daarnaast onder meer een bepaling over de fourneerplicht van elk van de echtgenoten in de kosten van de huishouding (artikel 3 van de akte).
3.2
Erflater is [in] 2017 overleden. Verweerders, de echtgenote en de zoon van erflater, zijn de enige erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.3
Tot de schulden van de nalatenschap behoort een vordering van het voormalige bedrijf van [verzoeker] , Shipping Company, op erflater, van € 2.308.598,06.

4.De omvang van het geschil

4.1
Uit de door verweerders opgestelde boedelbeschrijving is gebleken dat de schulden van de nalatenschap de baten ruimschoots overtreffen. Ook de vereffeningskosten overtreffen de baten. De kantonrechter heeft daarom aanleiding gezien om, overeenkomstig het verzoek van verweerders, de opheffing van de vereffening van de nalatenschap te bevelen.
4.2
[verzoeker] heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat in de door verweerders opgestelde boedelbeschrijving ten onrechte geen rekening is gehouden met een extra bate, te weten een vordering van erflater op [verweerster] uit hoofde van niet-nakoming door [verweerster] van de in artikel 3 van de akte huwelijkse voorwaarden opgenomen fourneerplicht. [verzoeker] verzoekt daarom de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot opheffing van de vereffening alsnog af te wijzen, met -zoals hij aangeeft- toekenning van een vergoeding voor de bezwaar, beroeps- en hoger beroepsprocedure.
4.3
Verweerders hebben verweer gevoerd, en verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Ter zitting heeft de advocaat van [verweerder] -voor het eerst- naar voren gebracht dat niet voldoende duidelijk is of [verzoeker] belanghebbende is in de procedure. De vordering op erflater die [verzoeker] wil innen is een vordering van Shipping Company, en niet is gebleken dat [verzoeker] gerechtigd is namens Shipping Company op te treden of deze vordering te innen. [verzoeker] heeft hierop desgevraagd verklaard dat het bedrijf Shipping Company enige tijd geleden is geliquideerd, en dat hij de vordering van het bedrijf op erflater heeft overgenomen zodat hij gerechtigd is tot die vordering en deze kan innen.. De daaraan ten grondslag liggende stukken kan hij (alsnog) tonen. Door [verweerder] is dit niet/onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.2
Gelet hierop zal het hof, afgezien van het feit dat het hof het strijdig acht met de beginselen van een goede procesorde om pas ter zitting in hoger beroep naar voren te brengen dat er twijfels zijn over de status van [verzoeker] als gerechtigde tot de vordering op erflater, hiervan uitgaan en [verzoeker] als gerechtigde tot deze vordering beschouwen.
Opheffing vereffening
5.3
Artikel 4:209, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, indien de geringe waarde van de baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, de kantonrechter de opheffing van de vereffening kan bevelen. Een nalatenschap kan immers dusdanig weinig activa omvatten, dat deze geheel of bijna geheel aan vereffeningskosten zouden opgaan. Verweerders hebben een boedelbeschrijving overgelegd waaruit blijkt dat de baten een totaalbedrag belopen van € 2.110,36. Daartegenover staan als schulden van de nalatenschap de vordering van [verzoeker] ad € 2.308.598,06, een hypotheekschuld van € 55.000 en een bijdrage zorgverzekeringswet 2016 ad € 96,-. De kantonrechter heeft de vereffeningskosten -tot dan toe- vastgesteld op een bedrag van € 2.420,00. Op grond van deze gegevens is duidelijk dat de geringe baten niet opwegen tegen de (verder) te maken kosten van de vereffening.
5.4
[verzoeker] heeft betoogd dat er nog een bate in de boedelbeschrijving dient te worden opgenomen, te weten de hierboven omschreven vordering van erflater op [verweerster] . [verweerder] heeft het bestaan van deze vordering echter betwist, en heeft verder aangegeven als (beneficiair) erfgenaam niet voornemens te zijn een dergelijke vordering jegens [verweerster] , zijn moeder, aanhangig te maken.
5.5
Los van de slagingskans van de door [verzoeker] gepretendeerde vordering, en de vraag of deze is verjaard of vervallen, dan wel sprake is van rechtsverwerking, staat daarom op voorhand vast dat het in rechte laten vaststellen van de vordering aanzienlijke (vereffenings-)kosten met zich zal brengen. [verzoeker] heeft daar tegenover op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe hoog de bate/vordering is. Evenmin heeft [verzoeker] aannemelijk gemaakt dat deze bate zodanig hoog is dat daaruit de kosten van de (voortdurende) vereffening zouden kunnen worden voldaan. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
Proceskosten
5.6
Omdat de grieven van [verzoeker] niet slagen, zal het hof zijn verzoek om een proceskostenveroordeling afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 20 februari 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, B.J.H. Hofstee en M. Weissink, en is op 16 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.