ECLI:NL:GHARL:2019:10897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
200.269.089/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in hoger beroep strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een hoger beroep in een strafzaak. De verzoeker had de raadsheren J. Dolfing, J. Hielkema en E.M.J. Brink gewraakt op basis van verschillende gronden, waaronder het ontnemen van het recht om zijn echtgenote als raadsvrouw aan te wijzen en het ontbreken van een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid van de raadsheren. De wrakingskamer heeft benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had geen objectieve feiten aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing van het hof om de behandeling te schorsen en een advocaat toe te voegen aan de verzoeker werd als niet onbegrijpelijk beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten geen grond vormden voor wraking, en heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.269.089/01
beslissing van 17 december 2019
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
thans verblijvende in het [B] te [C] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna: verzoeker,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. J. Dolfing, J. Hielkema en E.M.J. Brink,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In het hoger beroep in de strafzaak met parketnummer 21-005585-19 heeft het hof ter terechtzitting van 11 november 2019 last gegeven tot toevoeging van een advocaat aan verzoeker en het onderzoek ter terechtzitting vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst.
1.2
Verzoeker heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 november 2019, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren. Het namens verzoeker door mw. [D] ingediende wrakingsverzoek, gedateerd op 11 november 2019, zal, op verzoek van verzoeker, als bijlage aan het door verzoeker gedane wrakingsverzoek worden gehecht en maakt in zoverre onderdeel uit van het dossier in de wrakingsprocedure.
1.3
Mr. Dolfing heeft (mede namens mrs. Hielkema en Brink) bij e-mailbericht van 5 december 2019 laten weten niet in de wraking te berusten en niet de wens te hebben om te worden gehoord.
1.4
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 12 december 2019 behandeld door de wrakingskamer.
Verzoeker is bij deze behandeling verschenen en heeft zijn verzoek mondeling toegelicht. Daarnaast is door verzoeker een schriftelijke uitwerking, gedateerd op 12 december 2019, aan de wrakingskamer overhandigd.
1.5
De schriftelijke uitwerking van verzoeker, gedateerd op 12 december 2019, zal door de wrakingskamer bij de beoordeling worden betrokken voor zover daarin een nadere toelichting wordt gegeven op de hierna genoemde wrakingsgronden. Voor zover daarin nog andere (en dus nieuwe) wrakingsgronden staan vermeld, worden die als niet-tijdig terzijde geschoven.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij mrs. Dolfing, Hielkema en Brink wraakt, omdat:
hem het recht is ontnomen om zijn echtgenote, mw. [D] , als zijn raadsvrouw aan te wijzen;
op hem, als staatloos burger, de regels van de Staat der Nederlanden niet van toepassing zijn;
hij niet de kans heeft gekregen "zijn onschuld te bewijzen";
de zaak niet inhoudelijk is behandeld en er geen hoor en wederhoor is toegepast;
de uitspraak niet officieel aan hem kenbaar is gemaakt, behalve mondeling tijdens de zitting;
de procedure onvoldoende transparant is verlopen, omdat de zitting niet door middel van het digitale scherm in de hal van het Gerechtshof is aangekondigd.
2.2
De wrakingskamer stelt voorop dat de eerste te beantwoorden vraag is of een aangevoerde wrakingsgrond een raadsheer betreft die bij indiening van het verzoek de zaak behandelt. Aangezien de onder 2) en 6) aangevoerde gronden geen betrekking hebben op de raadsheren die deze zaak behandelen, moeten die gronden reeds om die reden tot afwijzing leiden. Een inhoudelijke beoordeling van die gronden kan dan ook achterwege blijven.
2.3
Voor wat betreft de onder 1), 3), 4) en 5) aangevoerde gronden overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
2.7
Voor zover verzoeker het niet eens is met de beslissing van het hof om de behandeling te schorsen en een last tot toevoeging van een raadsman ex artikel 509c Sv te geven, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 509a lid 1 Sv, heeft te gelden dat de door het hof gegeven beslissing niet onbegrijpelijk is. Dat maakt dat zich niet voordoet de situatie dat aan het nemen van die beslissing geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. De beslissing van het hof om de echtgenote van verzoeker niet toe te laten de verdediging voor hem te voeren, is gebaseerd op het (proces)rechtelijk systeem dat in zaken als deze slechts een (formeel ingeschreven) advocaat als raadsman/raadsvrouw wordt toegelaten en de echtgenote nu eenmaal geen advocaat is. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking op de onder 1) aangevoerde grond te worden afgewezen.
2.8
De door verzoeker onder 3), 4) en 5) aangevoerde gronden vormen geen grond voor wraking. Anders dan waarvan verzoeker lijkt uit te gaan, blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 november 2019 dat de inhoudelijke behandeling van de zaak van verzoeker nog moet plaatsvinden. Het onderzoek ter terechtzitting is voor onbepaalde tijd geschorst, omdat het hof bijstand van een professionele advocaat in deze zaak aangewezen acht. Deze beslissing is niet alleen ter terechtzitting kenbaar gemaakt, maar tevens neergelegd in het proces-verbaal dat van die terechtzitting is opgemaakt. Van het niet officieel bekend maken van deze beslissing, alsmede het onthouden aan verzoeker van de mogelijkheid om "zijn onschuld te bewijzen", is dan ook geen sprake.
2.9
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Dolfing, Hielkema en Brink af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, O. Anjewierden en H. de Hek, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.