In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De vader, die geen gezag heeft over de kinderen, verzocht het hof om hem als belanghebbende aan te merken in de procedure omtrent de uithuisplaatsing. De kinderen waren sinds 20 november 2018 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De vader stelde dat de uithuisplaatsing ingreep in zijn familie- en gezinsleven, en dat hij recht had op betrokkenheid bij de besluitvorming. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen directe inmenging in zijn rechten of verplichtingen is. De vader en de moeder hebben sinds januari 2017 niet meer samen gewoond, en de kinderen verbleven bij de moeder. De relatie tussen de ouders was beëindigd en er was geen zicht op herstel. Het hof concludeerde dat de beslissing over de uithuisplaatsing geen inmenging in het gezinsleven van de vader met zich meebracht, en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De uitspraak benadrukt de juridische positie van ouders zonder gezag in zaken van personen- en familierecht, en de voorwaarden waaronder zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.