ECLI:NL:GHARL:2019:133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.200.680
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter en beoordeling beroep tegen inleidende beschikking WAHV

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, die werd vertegenwoordigd door een gemachtigde, niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevatte. De gemachtigde stelde echter dat de gronden van het beroep tijdig waren ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift van 11 november 2015 inderdaad geen gronden bevatte, maar dat de gemachtigde tijdig de gronden van het beroep had ingediend, zoals blijkt uit de correspondentie in het dossier. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en geoordeeld dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond was.

De zaak betreft een administratieve sanctie van € 239,- opgelegd aan de betrokkene wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 27 km/h. De gedraging vond plaats op 23 juli 2015 op de Rijksweg A8 te Oostzaan. De gemachtigde voerde aan dat er geen verkeersbord A1 was geplaatst, waardoor de standaard maximumsnelheid van 130 km/h gold. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende grondslag bood voor de vaststelling van de gedraging, en dat de enkele stelling van de gemachtigde niet voldoende was om aan de juistheid van de verklaring te twijfelen.

Het hof heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Tevens is de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 512,-.

Uitspraak

WAHV 200.200.680
9 januari 2019
CJIB 191200650
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 23 september 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] (Belgie),
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en de gemachtigde dit verzuim niet binnen de daarvoor gegeven termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde voert aan dat de gronden van het beroep bij brief van 24 mei 2016 zijn ingediend. Het beroep is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het hof stelt vast dat het beroepschrift van 11 november 2015 geen gronden bevat.
4. Voorts stelt het hof vast dat het dossier een brief bevat van de griffier van de rechtbank van 13 mei 2016 waarin de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk 7 juni 2016 alsnog de gronden van het beroep in te dienen. Het dossier bevat ook een brief van 24 mei 2016 van de gemachtigde met de gronden van het beroep. Verder bevat het dossier een mail van de gemachtigde aan kanton Zaanstad van 24 mei 2016 met een bijlage. Het hof gaat ervan uit dat de brief van 24 mei 2016 als bijlage bij deze mail is verzonden.
5. Gelet op het voorgaande heeft de gemachtigde tijdig de gronden van het beroep ingediend. De kantonrechter had het beroep daarom niet niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
7. De gemachtigde voert tegen de beslissing van de officier van justitie onder meer aan dat ten onrechte geen termijn is verleend voor het aanvullen van gronden, terwijl hierom is verzocht.
8. In het administratief beroepschrift van 21 september 2015 is verzocht om een termijn voor het indienen van gronden. Hierop gelet diende de officier van justitie een termijn te verlenen voor het indienen van gronden (vgl. het arrest van dit hof van 22 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10365). Uit het dossier blijkt niet dat de officier van justitie dit heeft gedaan. De beslissing van de officier van justitie wordt daarom vernietigd. De overige tegen die beslissing gerichte bezwaren behoeven geen bespreking meer.
9. Ter beoordeling ligt nu voor het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 239,- is opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 27 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 juli 2015 om 20:43 uur op de Rijksweg A8 te Oostzaan met het voertuig met het kenteken [0-YYY-000] .
10. De gemachtigde voert aan dat van een verkeersbord A1 geen sprake was. Op de pleeglocatie gold daarom de standaard maximumsnelheid op autosnelwegen van 130 km/h. Nu de maximumsnelheid niet is overschreden, is de sanctie ten onrechte opgelegd. De gemachtigde voert verder aan dat ter discussie staat of het snelheidsmeetmiddel was geijkt dan wel was aangewezen om een gedraging als onderhavige te constateren.
11. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Pleeglocatie: De autosnelweg A8 links. Borden bij hmp 4.7. (…)
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, goedgekeurd en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 132 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 127 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 27 km per uur. (…)
IJkdatum: 07-11-2014”
13. Verder bevat het dossier een foto van de gedraging, waarop het voertuig met kenteken [0-YYY-000] is te zien en waarbij onder meer staat vermeld dat een (ongecorrigeerde) snelheid van 132 km/h is gemeten.”
14. De enkele stelling van de gemachtigde dat er geen verkeersbord A1 stond geplaatst met een verlaagde maximumsnelheid, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat er borden stonden geplaatst bij hectometerpaal 4.7 en dat de toegestane snelheid 100 km/h was. Het hof ziet verder in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de gedraging is geconstateerd met een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel. De enkele suggestie dat de meetapparatuur mogelijk niet was geijkt dan wel geschikt om een gedraging als onderhavige mee te constateren, is daartoe onvoldoende. Gelet op het voorgaande kan op basis van de verklaring van de verbalisant en de foto van de gedraging worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Het beroep tegen de inleidende beschikking is derhalve ongegrond.
15. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift dienen in totaal 2 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 512,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.