ECLI:NL:GHARL:2019:1426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
21-000153-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door gooien van bloedstolsels tegen ambulancemedewerkers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij een 'min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam' had veroorzaakt bij de ambulancemedewerkers. De zaak betreft een incident op 24 juli 2017, waarbij de verdachte opzettelijk een handvol bloedstolsels tegen twee ambulancemedewerkers heeft gegooid. Tijdens de zitting op 1 februari 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak van de verdachte heeft verzocht. Het hof heeft vastgesteld dat de ambulancemedewerkers in hun verhoor bij de politie geen ernstige gevolgen van het handelen van de verdachte hebben beschreven. De medewerker met nummer [nummer 2] noemde het handelen van de verdachte slechts een 'rotstreek'. Het hof concludeert dat er geen bewijs is voor de stelling dat de verdachte de ambulancemedewerkers heeft mishandeld, omdat er geen sprake is van pijn of letsel. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000153-18
Uitspraak d.d.: 15 februari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2018 met parketnummer 18-152243-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegemeente] op [1966] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. van der Pol, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] medewerker [nummer 1] en/of medewerker [nummer 2] (beiden werkzaam bij [bedrijf] ) heeft mishandeld door (een handvol) bloedstolsels, althans zijn (verdachtes) bloed, tegen voornoemde medewerker [nummer 1] en/of medewerker [nummer 2] aan te gooien, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die medewerker [nummer 1] en/of medewerker [nummer 2] teweeg heeft gebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Uit het dossier blijkt dat verdachte in de vroege ochtend van 24 juli 2017 opzettelijk een handvol bloedstolsels tegen een tweetal ambulancemedewerkers heeft aangegooid. Bij de medewerker die wordt aangeduid met nummer [nummer 1] kwam dit terecht op diens kleding en bij de medewerker die wordt aangeduid met nummer [nummer 2] op de kleding en de zijkant van diens hoofd.
In hoger beroep staat de vraag centraal of het handelen van verdachte als mishandeling kan worden aangemerkt, nu niet gebleken is van pijn of letsel.
In het arrest van 9 september 2014 (ECLI:HR:NL:2014:2677) is omtrent de strafbaarstelling van mishandeling door de Hoge Raad overwogen:
“De strafbaarstelling van mishandeling in onder meer art. 300 Sr strekt ter bescherming van de lichamelijke integriteit. Blijkens de wetsgeschiedenis (…) is de aanvankelijke strafbedreiging van art. 300 Sr tegen hem "die door eenige daad aan een ander opzettelijk ligchamelijk leed toebrengt of opzettelijk diens gezondheid benadeelt" in de loop van het wetgevingsproces vervangen door de strafbaarstelling van "mishandeling" teneinde - kort gezegd - twijfels weg te nemen in verband met de taalkundige juistheid van de uitdrukking 'ligchamelijk leed' en de niet-strafbaarheid van bepaalde vormen van toebrengen van lichamelijk leed. Niet blijkt echter van een wijziging van opvatting ten aanzien van de reikwijdte van wat oorspronkelijk was omschreven als het opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed of het opzettelijk benadelen van de gezondheid. Gelet op dit een en ander moet onder 'mishandeling' in de zin van genoemde bepaling niet alleen worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn - zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690, NJ 2011/466) - maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503 en HR 12 december 1967, NJ 1970, 314).”
Onder mishandeling wordt derhalve niet alleen het toebrengen van letsel of pijn worden verstaan, maar onder omstandigheden ook het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam.
Het hof stelt vast dat ambulancemedewerkers [nummer 1] en [nummer 2] in hun verhoor bij de politie niets hebben verklaard over wat het handelen van verdachte bij hen teweeg heeft gebracht op grond waarvan kan bewezen dat van een ‘min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam” sprake is geweest. Medewerker [nummer 2] heeft immers enkel aangegeven dat het handelen van verdachte “voelde als een rotstreek, een domme streek” en dat hij mazzel had dat hij het bloed niet in zijn gezicht had gekregen met risico op besmetting.
Nu niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam”, zal verdachte - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. A. van Holten en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 15 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.