Uitspraak
in eerste aanleg: verzoekster tevens verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de akte van [verzoekster] van 8 november 2018, houdende dertien nadere producties;
3.De feiten
4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grond 1dat de e-grond van toepassing was en dat om die reden (
grond 2) niet met de opzegtermijn rekening had mogen worden gehouden. Met
grond 3betoogt [verzoekster] dat de kantonrechter ten onrechte een transitievergoeding heeft toegekend, terwijl [verzoekster] met
grond 4de daarvoor bepaalde omvang ter discussie stelt. In het in hoger beroep gedane verzoek om [verweerster] te veroordelen in de kosten van beide instanties leest het hof overigens
een grondtegen de compensatie van proceskosten op het voorwaardelijk tegenverzoek.
grond 1vergeefs voorgesteld.
grond 3. Bijgevolg behoeft
grond 4geen verdere bespreking.
grond 2stelt [verzoekster] de datum van ontbinding aan de orde. Op grond van artikel 7:671b lid 8, aanhef en sub b, BW kan de rechter, indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, (kort gezegd) de einddatum van de overeenkomst vaststellen zonder rekening te houden met de toepasselijke opzegtermijn. [verzoekster] vraagt het hof de einddatum die in eerste aanleg in de beschikking van 5 april 2018 is bepaald (1 juni 2018) vast te stellen op een daarvóór gelegen datum (11 december 2017 althans 1 maart 2018). Het hof overweegt op dit punt als volgt.
laatste grondheeft, zoals overwogen, betrekking op de proceskosten, waarmee [verzoekster] opkomt tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg, voor zover het het voorwaardelijk tegenverzoek betreft. Deze grond slaagt. Naar het oordeel van het hof dient [verweerster] in de proceskosten van het voorwaardelijk tegenverzoek in eerste aanleg te worden veroordeeld. [verweerster] wordt als de daarin in het ongelijk gestelde partij beschouwd.