ECLI:NL:GHARL:2019:2211

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
200.229.467
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over exhibitievordering en onrechtmatige daad van vastgoedbeheerder jegens appartements-eigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellant] tegen de besloten vennootschap AJB B.V. Het hof behandelt een exhibitievordering, waarbij [Appellant] verzoekt om inzage in bepaalde documenten die door AJB zijn opgesteld in het kader van de renovatie van woningen aan de [Adres] te [Woonplaats]. De zaak heeft zijn oorsprong in eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, waar de vordering van [Appellant] werd afgewezen. Het hof stelt vast dat [Appellant] rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten, die betrekking hebben op de periode van 2009 tot en met 2016. Het hof overweegt dat AJB mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Appellant], wat aanleiding geeft tot de toewijzing van de vordering. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en gebiedt AJB om de gevraagde documenten over te leggen. Tevens wordt AJB veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.467
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 422697)
arrest van 12 maart 2019
in de zaak van
[Appellant],
wonende te [Woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [Appellant] ,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AJB B.V.,
handelend onder de naam:
AJB Vastgoed,
gevestigd te Woerden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: AJB,
advocaat: mr. M.J.W. Hoek.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 november 2016 (comparitievonnis) en van 13 september 2017 (eindvonnis) die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 december 2017,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Daarna heeft [Appellant] herhaaldelijk verzocht om pleidooi, maar dit heeft de rolraadsheer bij brieven van 10 december 2018 en 23 januari 2019 terecht afgewezen.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rov. 2.1 tot en met 2.9 van het eindvonnis.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[Appellant] was in het verleden eigenaar van diverse appartementsrechten aan de [Adres] en van een eigen woning aan het [Woonplaats] aldaar. In de jaren 2013 tot en met 2016 heeft hij regelmatig contact gehad met ( [Bestuurder van AJB] , bestuurder van) AJB, adviseur in vastgoedbeleggingen. AJB heeft in 2013 een concept masterplan opgesteld voor de coördinatie van de door de gemeente aan de eigenaren van de [Adres] voorgeschreven renovaties. Zo heeft AJB contacten onderhouden met de gemeente Rotterdam en met diverse bewoners/eigenaren van de [Adres] om tot renovatie en/of verkoop van hun woningen te komen. Ook heeft AJB contact gezocht met [Appellant] ’s hypotheekbank (rnhb Hypotheekbank). Later is AJB nog betrokken geweest bij de executoriale veiling van [Appellant] ’s eigen woning in december 2015. In 2016 heeft [Appellant] zich voor financiële hulp gewend tot de schuldhulpverlener [Schuldhulpverlener] . Zijn contact met AJB is vervolgens verbroken.
4.2
[Appellant] heeft in zijn inleidende dagvaarding gevorderd AJB te gebieden over te gaan tot overlegging van afschrift van de daar onder A tot en met D opgesomde documenten. Na een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen heeft de rechtbank in haar eindvonnis het gevorderde afgewezen met veroordeling van [Appellant] in de proceskosten.
4.3
Daartegen richt [Appellant] zijn grieven I en II, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen. In zijn memorie van grieven heeft hij zijn vordering aldus nader omschreven dat het hof AJB zal gebieden over te gaan tot het overleggen van een afschrift van de volgende bescheiden uit het dossier van AJB over [Appellant] , namelijk:
a. de verstrekte opdracht(en) door de gemeente Rotterdam aan AJB betreffende de renovatie en/of verkoop van de woning(en) aan de [Adres] te [Woonplaats] ;
b. de correspondentie tussen AJB en de gemeente Rotterdam over [Appellant] en
c. de correspondentie tussen AJB en andere partijen over [Appellant] en/of betreffende de renovatie en/of verkoop van de woning(en) aan de [Adres] te [Woonplaats] (namelijk de correspondentie tussen ( [Bestuurder van AJB] van) AJB en de toenmalige advocaat van [Appellant] , mr. Smallenbroek, en [Schuldhulpverlener] ),
alles met veroordeling van AJB in de proceskosten van beide instanties.
4.4
AJB heeft daartegen verweer gevoerd, dat hieronder nader aan de orde zal komen..

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het gaat hier om een zogenaamde exhibitievordering.
Artikel 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Verder oriënteert het hof zich op het arrest HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1775. Ook een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad valt binnen de reikwijdte van deze bepaling. Degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt, dient zodanige feiten en omstandigheden te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat onrechtmatig is gehandeld. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv bij (gesteld) onrechtmatig handelen als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal.
5.2
Volgens [Appellant] heeft ( [Bestuurder van AJB] als bestuurder van) AJB op verschillende wijze onrechtmatig jegens hem gehandeld, waardoor hij zijn beleggingsobjecten aan de [Adres] (één appartementsrecht in nr. 10 en twee appartementsrechten in nr. 13) en zijn eigen woning te [Woonplaats] is kwijtgeraakt en advocaatkosten heeft moeten maken.
Zo zou AJB bij haar coördinatie, in strijd met de waarheid, hebben aangegeven dat zij handelde in opdracht van de gemeente Rotterdam die hem verplichtte mee te werken aan een zo spoedig mogelijke verkoop van zijn, volgens haar te renoveren, beleggingsobjecten aan de [Adres] . Verder zou AJB na de intrekking van een machtiging van [Appellant] aan schuldhulpverlener [Schuldhulpverlener] zich, onder verwijzing naar die machtiging, als vertegenwoordiger van [Appellant] hebben voorgedaan en zonder zijn toestemming verschillende partijen in zijn naam hebben aangeschreven. Ook zou AJB zonder toestemming van [Appellant] toenadering hebben gezocht tot rnhb Hypotheekbank om zijn woning(-en) aan de [Adres] zonder zijn toestemming te verkopen. Tenslotte verwijt [Appellant] AJB dat zij gelden heeft ontvangen om de veiling van de panden van [Appellant] tegen te houden (€ 49.500 voor zijn eigen woning aan het [Woonplaats] en nog eens € 45.000 na de veiling voor een andere woning van [Appellant] ) en dat AJB deze gelden hiervoor niet heeft aangewend.
5.3
Weliswaar betwist AJB een en ander, maar er zijn toch niet te verwaarlozen indicaties die voldoende aannemelijk maken dat [Appellant] mogelijk een onderliggende vordering heeft tegen AJB wegens onrechtmatig handelen.
- Per e-mail van 22 mei 2013 (productie 3 bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven) heeft ( [Bestuurder van AJB] , kennelijk als bestuurder van) AJB zich tegenover rnhb Hypotheekbank voorgedaan als hulpverlener van [Appellant] en geïnformeerd of rnhb Hypotheekbank wilde meewerken aan verkoop van het object van [Appellant] aan de [Adres] .
- AJB heeft op 10 december 2015 en 14 januari 2016 actieplannen opgesteld om [Appellant] te helpen en op 3 mei 2016 een historisch overzicht met betrekking tot [Appellant] opgemaakt (zie producties 4, 5 en 6 bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven): tot tweemaal toe is er een budget uitgetrokken van € 49.500 respectievelijk € 45.000 en aan [Appellant] is niet bekend waaraan ( [Bestuurder van AJB] , kennelijk als bestuurder van) AJB deze gelden heeft uitgegeven. Opmerkelijk is dat AJB niets zegt over de actieplannen en het uitgetrokken budget, behalve dan dat zij (in onderdeel 19 van de memorie van antwoord en vergelijkbaar in de conclusie van antwoord onder 6) betwist dat AJB dan wel voor zover haar bekend [Bestuurder van AJB] , zou hebben meegedeeld dat [Bestuurder van AJB] geprobeerd zou hebben deze veiling te voorkomen met geld van de gemeente Rotterdam, maar dit vormt naar het oordeel van het hof zeker geen voldoende gemotiveerde betwisting van deze indicatie.
- Per e-mail van 25 november 2015 (productie 7 bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven) heeft de gemeente Rotterdam aan AJB en aan [Appellant] bericht dat de afwikkeling van de [Adres] een privaatrechtelijke kwestie betreft waarbij het kantoor van de gemeente in aanwezigheid van een ambtenaar (bij een bespreking daar op 24 november 2015) niet de aangewezen plaats was om te onderhandelen en dat de gemeente zich op geen enkele manier in deze kwestie mocht mengen (op de grond dat publiekrecht en privaatrecht gescheiden moesten blijven).
- Bij brief van 12 februari 2016 (productie 8 bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven) heeft [Bestuurder van AJB] , kennelijk als vertegenwoordiger van AJB, aan [Appellant] bericht dat hij, [Bestuurder van AJB] , zich op verzoek van de gemeente Rotterdam in de voorafgaande maanden heeft ingezet om te proberen de problemen van en rondom [Appellant] op te lossen.
- Per e-mail van 9 mei 2016 (productie 9 bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven) heeft AJB naar aanleiding van een vraag van [Appellant] ’s advocaat over een opdracht van de gemeente met betrekking tot de [Adres] onder meer geantwoord:
“Overigens zit de door u gezochte opdracht niet in het dossier want er is geen opdracht. Wel een persoonlijk gedaan mondeling verzoek, meer mag ik er niet over zeggen (zwijgplicht).”
5.4
Hiertegenover heeft AJB naar [Appellant] onvoldoende opening van zaken gegeven over de uitvoering van de tot de onderneming van AJB behorende taken van vastgoedbeheerder en opsteller van het concept masterplan tot coördinatie van de door de gemeente Rotterdam voorschreven renovatiewerkzaamheden alsmede over haar werkzaamheden en contacten met [Appellant] en/of de gemeente Rotterdam en over haar bemoeienissen ten behoeve van [Appellant] en/of andere (appartements-)eigenaren van diverse aan de [Adres] gelegen, te renoveren woningen. Tegen deze achtergrond is de rechtsbetrekking van de gestelde onrechtmatige daden jegens [Appellant] voldoende aannemelijk voor toewijzing van zijn vordering, nu de gevraagde stukken betrekking hebben op het centrale onderwerp dat partijen verdeeld houdt (zie HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244).
5.5
Het verweer van AJB dat [Appellant] gebruik had kunnen en moeten maken van de mogelijkheid tot gegevensverstrekking door de gemeente Rotterdam op grond van de Wet openbaarheid van bestuur staat in zijn algemeenheid niet in de weg aan toewijzing van de onderhavige vordering. Evenmin gaat haar verweer op dat [Appellant] maar correspondentie moet opvragen bij de betreffende notaris of makelaar; dit kan wel, maar vormt geen beletsel voor deze vordering.
5.6
[Appellant] heeft dan ook een rechtmatig belang bij afschrift van de documenten zoals gevorderd onder a., b. en c., zij het beperkt tot de periode waar het hier om gaat (van 2009 tot en met 2016) en beperkt in relatie tot [Appellant] of een of meer van zijn woningen. Wat betreft de documenten onder a. heeft AJB wel aangevoerd dat zij geen enkele stuk heeft met een opdracht van de gemeente tot renovatie, maar daar gaat het niet om; het gaat immers om correspondentie waarin de gemeente haar (min of meer) heeft opgedragen om tot uitvoering van het masterplan c.q. de straatsanering te komen. Aldus is voor AJB voldoende duidelijk en in voldoende mate omschreven om welke documenten het hier gaat. Van een fishing expedition, zoals door AJB aangevoerd, blijkt dan ook niet.
5.7
Tenslotte is evenmin gebleken dat [Appellant] , zoals AJB niet onderbouwd aanvoert, door het instellen van deze procedure misbruik van procesrecht zou hebben gemaakt.
5.8
AJB heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt aan haar bewijsaanbod voorbijgegaan.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep slaagt grotendeels. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd en het gevorderde zal, beperkt, worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
6.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal AJB worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [Appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,88
- griffierecht
€ 288,00
totaal verschotten € 387,88
- salaris advocaat € 904 (2 punten x tarief II van € 452).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [Appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 104,81
- griffierecht
€ 313,00
totaal verschotten € 417,81
- salaris advocaat € 1.074 (1 punt x appeltarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 september 2017 en doet opnieuw recht:
gebiedt AJB over te gaan tot het overleggen aan [Appellant] van een afschrift van de uit de periode van 2009 tot en met 2016 daterende:
a. verstrekte opdracht(en) door de gemeente Rotterdam aan AJB betreffende de renovatie en/of verkoop van de woning(en) van [Appellant] aan de [Adres] te [Woonplaats] ;
b. correspondentie tussen AJB en de gemeente Rotterdam over [Appellant] en
c. correspondentie tussen AJB en andere partijen over [Appellant] betreffende de renovatie en/of verkoop van de woning(en) aan de [Adres] te [Woonplaats] (namelijk de correspondentie tussen ( [Bestuurder van AJB] van) AJB en de toenmalige advocaat van [Appellant] , mr. Smallenbroek, en de correspondentie tussen ( [Bestuurder van AJB] van) AJB en [Schuldhulpverlener] );
veroordeelt AJB in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [Appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 387,88 voor verschotten en op € 904 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 417,81 voor verschotten en op € 1.074 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, S.M. Evers en J. Beuving, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.