Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling en de erkenning van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft een grief ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 augustus 2018, waarin de man vervangende toestemming is verleend voor de erkenning van hun kind. De vrouw verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de man af te wijzen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft op zijn beurt grieven ingediend in incidenteel hoger beroep, gericht op het gezag en de omgangsregeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw alleen belast is met het gezag over de minderjarige, die bij haar woont. De omgang tussen de man en de minderjarige is in het verleden beperkt geweest, maar het hof oordeelt dat het belang van de minderjarige bij een goede relatie met zijn vader zwaarder weegt dan de bezwaren van de vrouw. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.
De beslissing van het hof houdt in dat de man vervangende toestemming krijgt voor de erkenning van de minderjarige. Daarnaast heeft het hof een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de omgang tussen de man en de minderjarige wordt uitgebreid. Het hof heeft de beslissing over het gezag aangehouden en verzocht om een rapport van de raad voor de kinderbescherming over de omgangsregeling. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van de band tussen de minderjarige en zijn vader, en de verplichting van de moeder om deze ontwikkeling te bevorderen.