Uitspraak
VT,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
“In afwijking van het bepaalde in lid 3 zal het honorarium voor procureurswerkzaamheden worden berekend aan de hand van de door de Nederlandse Orde van Advocaten hiervoor voorgestelde adviesprocureurstarief”en in artikel 6 lid 7
“Opdrachtgever is jegens opdrachtnemer de daadwerkelijk door opdrachtnemer gemaakte gerechtelijke kosten verschuldigd, zelfs indien deze kosten de geldende proceskostenveroordeling overschrijden (...)”. .Op basis van deze bepalingen stelt VT dat wel degelijk tussen partijen is afgesproken dat de ‘no cure no pay’- afspraak niet geldt voor kosten van derden die aan VT in rekening worden gebracht.
€ 70,-. Aangezien de heer Top, die de werkzaamheden voor VT heeft verricht, geen advocaat, curator in faillissementen of deurwaarder is en zijn werkzaamheden slechts in beperkte mate specialistische kennis vereisten, nu er ook een advocaat bij het aanvragen van de surseance betrokken was, acht het hof een uurloon van € 50,- (exclusief btw) een redelijke vergoeding voor zijn werkzaamheden. Het hof gaat verder uit van het overzicht dat voorkomt op productie 6 bij conclusie van antwoord en waaraan het hof in rechtsoverweging 4.23 van het tussenarrest heeft gerefereerd. VT heeft weliswaar daarop geen nadere, per post gespecificeerde, toelichting gegeven, met name niet op de vaak voorkomende post ‘divers overleg en correspondentie’, maar anderzijds acht het hof voldoende aannemelijk dat dergelijk overleg en correspondentie door VT heeft plaatsgevonden in kader van het crediteurenakkoord. Een tijdsbesteding van om en nabij 75 uur in een periode van bijna twee jaren komt het hof daarom aannemelijk en redelijk voor. Uitgaande daarvan komt het hof schattenderwijs tot het oordeel dat een loon van € 3.750,- (exclusief btw) in de gegeven omstandigheden als redelijk loon moet worden beschouwd. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met eventueel verschuldigde omzetbelasting, en te vermeerderen met de als zodanig niet door [geïntimeerde] bestreden wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW met ingang van 23 december 2013 tot de dag der volledige betaling.
grief 4 in het principaal hoger beroepnog een beroep op verrekening gedaan, aldus dat zij het in oorspronkelijke reconventie aan [geïntimeerde] toegewezen bedrag van € 1.991,- kan verrekenen met hetgeen zij van [geïntimeerde] te vorderen heeft, hetgeen zou moeten leiden tot vernietiging van het eindvonnis voor zover in oorspronkelijke reconventie gewezen. [geïntimeerde] heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat onduidelijk is met welke vordering van VT zij dit bedrag wil verrekenen, omdat VT al eerder een beroep op verrekening heeft gedaan. Nu deze stelling door VT niet is weersproken en VT geen inhoudelijke gronden voor vernietiging van de beslissing in oorspronkelijke reconventie heeft aangevoerd ziet het hof geen gronden om het beroep op verrekening te honoreren. In de eventuele executiefase van dit arrest en het eindvonnis zal een en ander nader kunnen blijken. Het hof zal daarom het eindvonnis, voor zover in reconventie gewezen, bekrachtigen. Voor een andere proceskostenveroordeling met betrekking tot de oorspronkelijk reconventionele vordering, zoals door [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep is bepleit, ziet het hof bij gebrek aan toereikende gronden evenmin aanleiding.
(€ 759,- per punt). Dat levert een salaris op van € 1.897,50 ( 2,5 punt). De ten laste van [geïntimeerde] komende proceskosten in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van VT worden vastgesteld op € 574,- voor salaris advocaat.
3.De beslissing
voor zover[geïntimeerde] is veroordeeld om een bedrag van € 605,35 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 23 december 2013 tot aan de dag van volledige betaling aan VT te betalen en de proceskosten zijn gecompenseerd en doet
in zoverreopnieuw recht;
€ 1.897,50 voor salaris advocaat en in het incidenteel hoger beroep op € 537,- voor salaris advocaat;