ECLI:NL:GHARL:2019:2469
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep in kort geding over voorschot op schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarin [Appellant] een voorschot op schadevergoeding vordert van € 50.000, dan wel een lager bedrag, van [Geïntimeerde]. Deze vordering is gerelateerd aan een bodemprocedure die momenteel bij de Hoge Raad aanhangig is. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de vordering afgewezen, omdat het bestaan van de vordering onvoldoende zeker was en er een aanzienlijk restitutierisico bestond.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de feiten zoals beschreven in het vonnis van 18 juli 2018. Het hof oordeelt dat er een spoedeisend belang is voor [Appellant], gezien zijn moeizame financiële situatie. Echter, het hof benadrukt dat bij een vordering in kort geding tot betaling van een geldsom, terughoudendheid van de rechter op zijn plaats is.
Het hof concludeert dat er nog steeds onzekerheid bestaat over de vraag of [Geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld en over het causaal verband tussen het handelen van [Geïntimeerde] en de door [Appellant] gestelde schade. Gezien deze onzekerheden en het grote restitutierisico aan de zijde van [Appellant], komt het hof tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. Het hoger beroep faalt en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij [Appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.