Beoordeling
1. Het hof stelt vast dat de bestreden beslissing niet door een rechter is ondertekend. Slechts is de beslissing door de griffier ondertekend. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag welke consequentie hieraan verbonden moet worden.
2. In de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is geen bepaling opgenomen waarin wordt voorgeschreven dat de uitspraak de naam van de rechter die de uitspraak heeft gedaan moet vermelden en dat de rechter de beslissing moet ondertekenen.
3. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Wetboek van Strafvordering zijn echter hieromtrent wel bepalingen opgenomen. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder d, Awb moet de schriftelijke uitspraak de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld vermelden. Ingevolge het derde lid van dit artikel moet de rechter de uitspraak ondertekenen. In het Wetboek van Strafvordering zijn dezelfde voorschriften opgenomen in de artikelen 357, tweede lid, en artikel 365, eerste lid.
4. Het vermelden van de naam van de rechter in de uitspraak dient een aantal belangen. Ten eerste kan door de vermelding van de namen van de rechter gecontroleerd worden of het vonnis is gewezen door de rechter(s) die op de zaak zaten. Ook kan door vermelding van de naam van de rechter worden gecontroleerd of het is gewezen door het vereiste aantal rechters. Daarnaast kan worden gecontroleerd of het vonnis is gewezen door personen die als rechter zijn beëdigd. Tot slot biedt de vermelding van de naam van de rechter een handvat voor de betrokkene om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te onderzoeken. De ondertekening van de beslissing maakt duidelijk dat de rechter de daar weergegeven beslissing heeft genomen.
5. Gelet hierop dient ook in uitspraken ingevolge de Wahv de naam van de rechter of rechters die de uitspraak hebben gedaan te worden vermeld en moet ook de uitspraak door de rechter worden ondertekend. Die handtekening ontbreekt hier. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter zal worden vernietigd.
6. Het hof zal nu het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. De gemachtigde van de betrokkene klaagt erover dat de officier van justitie het zaakoverzicht eerst vijf dagen na de beslissing op het administratief beroep heeft toegezonden en ten onrechte niet de verzochte nadere termijn heeft geboden voor het indienen van de gronden van het administratief beroep.
8. Het hof stelt vast dat de officier van justitie bij brief van 26 oktober 2015 het zaakoverzicht aan de gemachtigde heeft toegezonden. De officier van justitie heeft bij beslissing gedateerd 29 oktober 2015 het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Niet blijkt dat de officier van justitie de gemachtigde een termijn heeft gesteld voor het aanvullen van gronden.
9. Met verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in zijn arrest van 22 december 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:10365, ov. 12 en 13, gepubliceerd op rechtspraak.nl) had de officier van justitie de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden om de gronden van het beroep aan te vullen, nu niet kan worden gezegd dat een redelijk belang bij inwilliging van dit verzoek ontbreekt. 10. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. De overige bezwaren tegen die beslissing behoeven nu geen bespreking meer.
11. Vervolgens ligt ter beoordeling voor het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 207,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met
22 km/h”. Deze gedraging zou zijn verricht op 20 mei 2015 om 21:04 uur op de Professor B.M. Teldersweg te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
12. De gemachtigde voert aan dat de meting/constatering niet juist is. Hij wijst erop dat de bij de foto vermelde gegevens inhouden dat de toegestane snelheid 100 km per uur is. In dat geval is geen snelheidsoverschrijding gepleegd. Bij de foto is ook vermeld dat is gemeten met een vaste camera. Het ijkrapport is daarentegen te herleiden tot een mobiele set ingebouwd achter de achterruit van het politievoertuig.
13. Het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 75 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 72 km per uur.
Toegestane snelheid: 50 km per uur.
Overschrijding met: 22 km per uur.
De gedraging vond plaats binnen de bebouwde kom."
14. Het dossier bevat één foto van de gedraging. Daarop is het voertuig met bovenvermeld kenteken te zien, rijdend op de linker rijstrook van twee rijstroken. Op de foto is vermeld dat met een Multa Radar CT, categorie B, een snelheid is gemeten van 75 km per uur. Het is het hof ambtshalve bekend dat de letter B hier staat voor mobiele apparatuur. Bij de foto is onder andere vermeld dat het een vaste camera betreft, dat de toegestane snelheid 100 km per uur bedraagt en dat het geen bebouwde kom is (bebouwde kom N).
15. De gegevens bij de foto roepen op zichzelf al de vraag op wat nu de toegestane snelheid ter plaatse is. Dat klemt temeer, nu ook de inhoud van het zaakoverzicht niet overeenstemt met de gegevens bij de foto. Op basis van de gegevens in het dossier kan het hof niet vaststellen dat de onder 11. genoemde gedraging is verricht. In aanmerking genomen dat de gemachtigde dit verweer ook al in de procedure bij de kantonrechter heeft aangevoerd, had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om hierover nadere informatie te verstrekken. Dat is niet gebeurd. Het hof ziet gelet op de stand van de procedure geen aanleiding om alsnog nader onderzoek te (laten) verrichten. Het beroep tegen de inleidende beschikking is derhalve gegrond. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd. De overige bezwaren van de betrokkene behoeven daarom geen bespreking meer.
16. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, kantonrechter en het hof. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt thans € 512,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 768,- (= 3 x € 512,- x 0,5).
17. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.