Beoordeling
1. De gemachtigde voert aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen wegens schending van de hoorplicht. De betrokkene heeft niet verzocht om te worden gehoord, enerzijds vanwege de inadequate wijze waarop het recht om te worden gehoord op de achterzijde van de inleidende beschikking is vermeld, anderzijds omdat de betrokkene een fysieke hoorzitting wilde en verwachtte. De gemachtigde verwijst hierbij naar het arrest van het hof van 19 april 2017 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:3338). 2. Het hof stelt vast dat de betrokkene zelf op 22 december 2016 via het Digitaal Loket administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In het beroepschrift is niet verzocht om te worden gehoord.
3. In het arrest waarnaar de gemachtigde heeft verwezen is naar voren gekomen dat de rechtsmiddelenverwijzing op de inleidende beschikking de volgende passage bevatte: 'Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’ Het hof heeft geoordeeld dat die tekst op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt. Het is het hof echter ambtshalve bekend dat de tekst omtrent het horen op de inleidende beschikking medio 2014 is gewijzigd. (vgl. het arrest van dit hof van 23 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2939). De inleidende beschikking in de onderhavige zaak is gedateerd 22 november 2016. De stelling dat deze passage de reden is dat de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord mist derhalve feitelijke grondslag. Nu de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, mocht de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvan afzien. De kantonrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. 4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 249,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 26 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 juli 2016 om 21:51 uur op de Ir. Enschedéweg te Kamerik met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De gemachtigde voert aan dat niet is gebleken dat de ambtenaar ter zake van de opsporing van deze gedraging (het hof begrijpt: ter zake van het toezicht op de naleving van het betreffende voorschrift) bevoegd is en dat de certificaten in orde zijn. Ook staat ter discussie of de apparatuur was geijkt en was aangewezen om een gedraging als onderhavige mee te constateren. Voorts heeft de ambtenaar nagelaten zich te legitimeren, als gevolg waarvan niet kan worden nagegaan of de ambtenaar bevoegd was. Tot slot heeft het zaakoverzicht niet te gelden als een ambtsedige verklaring.
6. De enkele niet onderbouwde stellingen van de gemachtigde en het opwerpen van vragen daaromtrent vormen geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de ambtenaar. Dit bezwaar treft geen doel.
7. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) stelt niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
8. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 110 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 106 km per uur.
Toegestane snelheid : 80 km per uur.
Overschrijding met : 26 km per uur. (…)
Goedkeuring meetmiddel geldig tot: 13-06-2017 (…)"
9. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de vermelding in het zaakoverzicht dat de gebruikte meetapparatuur was getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat de gegevens niet juist zijn. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
10. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard.
11. Voorts voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter het verzoek om proceskostenvergoeding niet had mogen afwijzen, dan wel dat de door de kantonrechter gebezigde motivering diens beslissing tot afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding niet kan dragen.
12. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie in zijn beslissing ten onrechte niet heeft aangegeven op welke grond van het horen is afgezien, terwijl dit op grond van het bepaalde in artikel 7:26, eerste lid, tweede volzin van de Awb wel is vereist en heeft daarom het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie gewijzigd in die zin dat daarin staat vermeld dat van het horen is afgezien omdat daarom niet was verzocht. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de betrokkene door de bovengenoemde schending van de motiveringsplicht in zijn belangen is geschaad en heeft daarom het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
13. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv brengt mee dat de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het hof hanteert als uitgangspunt dat als een betrokkene in het gelijk wordt gesteld, de betrokkene recht heeft op een proceskostenvergoeding. In het gelijk stellen betekent dat op de door de betrokkene aangedragen gronden de aangevochten beslissing wordt gewijzigd of vernietigd. Het hof constateert dat de kantonrechter uit eigen beweging, en dus niet op door de gemachtigde aangedragen gronden, heeft vastgesteld dat sprake is van een schending van de motiveringsplicht en op grond daarvan het beroep tegen de beslissing van de officier gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Gelet daarop heeft de kantonrechter het verzoek om proceskostenvergoeding kunnen afwijzen.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
15. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.