ECLI:NL:GHARL:2019:297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.231.296/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de voorwaarden van inhuur van werknemer en huur van kraan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen de appellant, Handelsonderneming [appellant], en de geïntimeerde, KFM Trading B.V., over de voorwaarden van de inhuur van een werknemer en de huur van een kraan. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Neophitou, heeft in eerste aanleg geprocedeerd tegen KFM, die werd bijgestaan door mr. G.A. Pots. De procedure in eerste aanleg is gestart met een dagvaarding op 18 december 2017, waarbij KFM een vordering heeft ingesteld tegen de appellant voor een bedrag van € 7.411,25, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 5 december 2017 geoordeeld dat KFM het bewijs heeft geleverd dat er een overeenkomst was tussen KFM en de appellant voor de inlening van de werknemer [E] tegen een vergoeding van € 25,- per uur.

In hoger beroep heeft de appellant de vonnissen van de kantonrechter bestreden, met als doel deze te vernietigen en de vordering van KFM af te wijzen. De appellant heeft betoogd dat hij niet als vennoot van de ontbonden vennootschap onder firma heeft gehandeld, maar namens zijn eenmanszaak. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ongeacht of de appellant als vennoot of als eenmanszaak heeft gehandeld, hij verplicht is om de verbintenissen die uit zijn handelen zijn voortgekomen na te komen. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de overeenkomst tussen KFM en de appellant.

Het hof heeft besloten dat er behoefte is aan meer informatie over de omvang van de werkzaamheden van [E] en het gebruik van de hoogwerker. Daarom is een comparitie van partijen gelast om verdere inlichtingen te verstrekken en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is. De zaak is naar de rol verwezen voor opgave van verhinderdagen, en partijen zijn verzocht om hun beschikbaarheid voor de comparitie aan te geven. De beslissing is op 15 januari 2019 openbaar uitgesproken door de rechters H. de Hek, J.H. Kuiper en J. Smit.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.296/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5442453 cv expl 16-11685)
arrest van 15 januari 2019
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. Handelsonderneming [appellant]
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A. Neophitou, kantoorhoudend te Oss,
tegen
KFM Trading B.V.,
gevestigd te Midwolde,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres
hierna:
KFM,
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
Het verloop van de procedure in eerste aanleg volgt uit de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter) van 25 april 2017 en 5 december 2017.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep volgt uit:

- de appeldagvaarding van 18 december 2017;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord tevens houdende vermeerdering van eis (met producties);
- de akte na partijberaad en overlegging productie van de zijde van [appellant] ;
- de akte van KFM.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt ertoe dat het hof de vonnissen van de kantonrechter vernietigt en de vordering van KFM alsnog afwijst, met veroordeling van KFM in de proceskosten.

3.De vermeerdering van eis

3.1
KFM heeft in de memorie van antwoord haar eis vermeerderd, in die zin dat zij vordert dat [appellant] ook wordt veroordeeld in de (tot nu toe vergeefs gemaakte) kosten van executie van het vonnis in eerste aanleg.
3.2
[appellant] heeft in zijn akte geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Het hof ziet geen reden de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal dan ook recht doen op de vermeerderde eis.

4.De vaststaande feiten4.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.

4.2
[appellant] heeft een eenmanszaak met de naam Handelsonderneming [appellant] . Daarnaast is hij directeur/groot aandeelhouder van [B] Haulerwijk Holding B.V. (hierna: [B] B.V.) en via deze vennootschap bestuurder/groot aandeelhouder van enkele andere vennootschappen. Hij was één van de vennoten van de per 1 oktober 2015 ontbonden vennootschap onder firma “B.K.H. ( [C] Kippers Haulerwijk)”, hierna: de v.o.f.
4.3
De bestuurder van KFM is de heer [D] (hierna: [D] ).
4.4
Bij KFM was vanaf 1 december 2006 in dienst de heer [E] (hierna: [E] ). [E] werkte per 1 januari 2015 fulltime (40 uur per week) voor KFM tegen een salaris van € 2.488,61 bruto per 4 weken.
4.5
KFM en [E] hebben op 2 januari 2015 een schriftelijk vastgelegde vaststellingsovereenkomst gesloten die erop neerkomt dat [E] (met wederzijds goedvinden) met ingang van 28 januari 2015 voor 24 uur per week voor KFM zal gaan werken, dit in verband met de terugloop in werk van KFM. Partijen komen overeen dat [E] voor 2 dagen per week een WW-uitkering zal aanvragen en dat KFM het verschil tussen de uitkering en het loon over deze twee dagen zal aanvullen. Het UWV heeft [E] een WW-uitkering voor twee dagen per week toegekend.
4.6
[E] heeft in de loop van 2015 werkzaamheden voor een bedrijf van [appellant] verricht.
4.7
In een brief van 1 september 2015 heeft het UWV [E] onder meer het volgende geschreven:

U heeft ons laten weten, dat u van plan bent om van 3 september 2015 tot en met 11 september 2015 op vakantie te gaan.
4.8
KFM en [E] hebben op 18 september 2015 opnieuw een (schriftelijk vastgelegde) vaststellingsovereenkomst gesloten. De overeenkomst houdt in dat het dienstverband tussen partijen per 1 november 2015 met wederzijds goedvinden zal worden beëindigd, onder toekenning aan [E] van een transitievergoeding van 3 maanden brutosalaris (op basis van een werkweek van 24 uur). In de considerans van de vaststellingsovereenkomst is vermeld dat KFM minder werk heeft en dat [E] als ZZP-er met een eigen onderneming zal starten.
4.9
Na 1 november 2015 heeft [E] als ZZP-er werkzaamheden verricht voor een bedrijf van [appellant] .
4.1
In november 2015 heeft [E] ten behoeve van door hem voor een bedrijf van [appellant] verrichte werkzaamheden een Aichi SR182 hoogwerker opgehaald bij KFM. Deze hoogwerker was eigendom van machinehandelaar [F] (hierna: [F] ), die KFM gevraagd had de hoogwerker voor hem te verkopen.
4.11
KFM heeft facturen verstuurd aan “BKH [C] Haulerwijk To: Dhr. [appellant] ” betreffende de werkzaamheden van [E] en de verhuur van de hoogwerker. Voor de werkzaamheden van [E] heeft zij [appellant] belast voor € 25,- per uur (ex BTW), voor huur van de hoogwerker voor € 75,- per dag (ex BTW). Het betreft een totaalbedrag van
€ 7.411,25, dat als volgt is opgebouwd:
- factuur 2015148 gedateerd 7 september 2015 ad € 1.694,- voor 56 uren van [E] in de weken 34 tot en met 36 van 2015;
- factuur 2015171 gedateerd 8 oktober 2015 ad € 2.178,- voor 72 uren van [E] in de weken 37 tot en met 39 van 2015;
- factuur 2015206 gedateerd 27 november 2015 ad € 1.815,- voor 20 dagen huur van de hoogwerker in de weken 45 tot en met 48 van 2015;
- factuur 2015231 gedateerd 24 december 2015 ad € 1.724,25,- voor 19 dagen huur van de hoogwerker in de weken 49 tot en met 52 van 2015.
4.12
[appellant] heeft, ondanks verzoeken en sommaties, geweigerd de facturen te betalen.

5.De vordering en de beslissing in eerste aanleg5.1 KFM heeft [appellant] en [appellant] B.V. gedagvaard en gevorderd dat zij worden veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 7.411,25, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten (€ 675,-), wettelijke handelsrente en proceskosten.

5.2
Nadat [appellant] en [B] B.V. verweer hadden gevoerd, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 25 april 2017 overwogen dat ervan kan worden uitgegaan dat [appellant] als vennoot van de (toen al opgeheven) v.o.f. met KFM heeft gecontracteerd en dat [B] B.V. zonder enige rechtsgrond is gedagvaard.
De kantonrechter heeft KFM toegelaten te bewijzen dat zij met [appellant] is overeengekomen:
a. de tewerkstelling van [E] bij [appellant] tegen een uurtarief van € 25,- (ex BTW);
b. de verhuur van de hoogwerker.
5.3
Vervolgens zijn getuigen gehoord: [D] en [appellant] , [E] , [F] , de heer [G] , boekhouder van KFM en voorheen van [E] en de heer [H] , broer van [D] en werknemer van KFM.
5.4
In zijn eindvonnis van 5 december 2017 oordeelde de kantonrechter dat KFM het door haar te leveren bewijs had geleverd en veroordeelde hij [appellant] tot betaling aan KFM van een bedrag van € 8.550,15, te vermeerderen met wettelijke handelsrente over
€ 7.411,25 vanaf 10 september 2016 en proceskosten (€ 2.050,35).
De kantonrechter wees de vordering tegen [B] B.V. af en veroordeelde KFM in de proceskosten van [B] B.V.

6.De bespreking van de grieven6.1 KFM is niet in appel gekomen tegen de afwijzing van haar vordering op [B] B.V. Het gaat in appel dan ook om de verhouding tussen KFM en [appellant] .

6.2
Met
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis dat [appellant] als vennoot van de v.o.f. heeft gehandeld. Als hij met KFM in persoon heeft gehandeld, heeft hij dat namens zijn eenmanszaak gedaan, aldus [appellant] , die erop wijst dat het contact tussen hem en KFM is ontstaan in het kader van de activiteiten van de eenmanszaak. Volgens [appellant] is van geldige grondslag van de facturen aan de eenmanszaak of de ontbonden v.o.f. echter geen sprake.
6.3
Of [appellant] nu als vennoot van de (ontbonden) v.o.f. of namens zijn eenmanszaak heeft gehandeld, in beide gevallen dient hij als uit dit handelen verbintenissen zijn ontstaan deze verbintenissen na te komen. Het kan dus in het midden blijven of [appellant] namens de v.o.f. of namens zijn eenmanszaak heeft gehandeld. De grief faalt bij gebrek aan belang.
6.4
De kantonrechter heeft bewezen geacht dat tussen KFM en [appellant] een overeenkomst is gesloten tot inlening van [E] tegen een vergoeding van € 25,- per uur. In de
grieven II en IIIbestrijdt [appellant] dit oordeel. Volgens [appellant] is weliswaar afgesproken dat [E] voor hem zou werken, maar niet in het kader van een inleenovereenkomst, maar om [E] in de gelegenheid te stellen ‘mee te lopen’ in het bedrijf van [appellant] , ter voorbereiding op een volgende fase waarin [E] als zelfstandige werkzaamheden voor [appellant] zou gaan verrichten. Er was sprake van een stage van [E] in het bedrijf van [appellant] . [appellant] hielp [E] en KFM daarmee. KFM had te weinig werk voor [E] en zowel [E] als KFM hadden er belang bij dat [E] elders een nieuwe start zou kunnen maken.
6.5
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. [D] heeft als (partij)getuige verklaard dat hij met [appellant] heeft afgesproken dat [E] door [appellant] in diens bedrijf zou worden ingezet en dat KFM voor die inzet een vergoeding van € 25,- zou ontvangen. De verklaring van [D] vindt bevestiging in de verklaring van [E] als getuige, inhoudende dat hij gedurende zijn dienstverband met KFM op basis van tussen [D] en [appellant] gemaakte afspraken (die hij niet kent) werkzaamheden heeft verricht voor [appellant] . [G] heeft verklaard dat [E] hem heeft verteld dat KFM voor de werkzaamheden die [E] verrichtte voor [appellant] een bedrag van € 25,- per uur in rekening mocht brengen. Ook de verklaring van [G] bevestigt de juistheid van de verklaring van [D] . Tegenover deze verklaringen legt de verklaring van [appellant] , inhoudende dat hij [E] als vriendendienst in zijn bedrijf heeft laten werken, onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof vindt het, net als de kantonrechter, niet geloofwaardig dat een ervaren werknemer als [E] door een commercieel bedrijf aan een ander commercieel bedrijf wordt ‘uitgeleend’ zonder dat laatstgenoemd bedrijf daarvoor een vergoeding verschuldigd is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat geen van de gehoorde getuigen, ook [appellant] zelf niet, melding heeft gemaakt van een stage van [E] . De schriftelijke verklaring van [E] , die [appellant] bij zijn memorie van grieven heeft overgelegd, doet evenmin afbreuk aan het door KFM geleverde bewijs.
6.6
KFM heeft gemotiveerd (vergelijk de hiervoor weergegeven verklaringen van [D] en [G] ) gesteld dat zij met [appellant] een uurtarief van € 25,- ex BTW is overeengekomen. Het hof acht een dergelijke vergoeding, gelet op het bruto-inkomen van [E] , voor de hand liggend en aannemelijk. [appellant] heeft alleen maar aangevoerd dat geen vergoeding verschuldigd is. Zoals hiervoor is overwogen, is bewezen dat partijen wel een vergoeding zijn overeengekomen. [appellant] heeft de stellingen van KFM over de hoogte van de vergoeding dan ook onvoldoende weersproken. Het hof zal dan ook uitgaan van een vergoeding van € 25,- per uur exclusief BTW.
6.7
De grieven falen voor wat betreft het bestaan en de inhoud van de inleenovereenkomst.
6.8
In de toelichting op grief III bestrijdt [appellant] ook het aantal in rekening gebrachte uren. Volgens hem heeft [E] veel minder uren voor hem gewerkt dan KFM in rekening heeft gebracht. In dat verband heeft hij erop gewezen dat KFM ook de dagen 7 tot en met 9 september 2015, toen [E] vrij had, heeft gedeclareerd. [appellant] verwijst ook naar de door [E] als getuige afgelegde verklaring inhoudende dat hij in de laatste periode van zijn dienstverband maar twee dagen per week voor KFM werkte. Ten slotte merkt hij op dat KFM geen door hem afgetekende urenbriefjes heeft overgelegd betreffende de werkzaamheden van [E] .
6.9
Het hof heeft op het punt van de omvang van de werkzaamheden van [E] voor [appellant] behoefte aan meer informatie.
6.1
Het hof heeft ook behoefte aan meer informatie van partijen over het gebruik van de hoogwerker en de daarover gemaakte afspraken, waarop
grief IVbetrekking heeft.
6.11
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om partijen in de gelegenheid te stellen informatie te verstrekken over de twee hiervoor vermelde onderwerpen en over de vermeerderde eis. De comparitie zal worden benut om te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is.
6.12
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave verhinderdata. Partijen kunnen dan ook aangeven of zij er bezwaar tegen hebben dat de comparitie enkelvoudig zal plaatsvinden.

7.De beslissingHet gerechtshof, voordat het verder recht doet:

bepaalt dat partijen ( [appellant] in persoon / KFM vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor
mr. H. de Hek, die tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, dan wel, indien partijen bezwaar hebben tegen een enkelvoudige comparitie, voor het hof, die (dat) daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen op de rolzitting van 29 januari 2019 aangeven of zij instemmen met een enkelvoudige comparitie en dat zij in dat geval de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2019 zullen opgeven, dan wel voor de periode maart tot en met oktober 2019 ingeval zij niet instemmen, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.H. Kuiper en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 januari 2019, in aanwezigheid van de griffier.