ECLI:NL:GHARL:2019:3038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.214
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake parkeren voor een in- of uitrit van een elektriciteitshuisje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 juli 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren voor een in- of uitrit van een elektriciteitshuisje op 27 augustus 2016. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het verzuim van het indienen van beroepsgronden tijdig is hersteld. Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beroepsgronden tijdig heeft ingediend, en dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het hof heeft vervolgens de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordeeld. Het hof oordeelt dat de gedraging van de betrokkene, het parkeren voor de in- en/of uitrit, is verricht. De gemachtigde voerde aan dat er geen sprake was van een uitrit, maar het hof oordeelt dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij de deuren van het elektriciteitshuisje als in- en/of uitrit herkent. De ambtenaar heeft verklaard dat er geen parkeerrecht was voldaan, maar het hof concludeert dat dit niet relevant is voor de overtreding.

De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking, en het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 256,-. Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.220.214
5 april 2019
CJIB 201149812
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 3 juli 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen beroepsgronden bevat en de gemachtigde dit verzuim niet binnen de hem gestelde termijn heeft hersteld.
2. De gemachtigde voert aan dat het verzuim wel tijdig is hersteld, namelijk per fax op 29 mei 2017. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de gemachtigde het betreffende faxbericht, alsmede een faxverzendrapport als bijlagen bij zijn hoger beroepschrift gevoegd.
3. Bij brief van 9 januari 2017 heeft de gemachtigde beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Dit beroepschrift bevat geen beroepsgronden. In het dossier bevindt zich een kopie van een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank d.d. 17 mei 2017, waarin de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk binnen vier weken na de datum van de dagtekening van die brief de beroepsgronden in te dienen. In die brief is als faxnummer vermeld 030-2233398.
4. In beginsel is het indienen van beroepsgronden door middel van een faxbericht aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico's dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat als door de geadresseerde wordt betwist dat het verzonden stuk is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender hierin is geslaagd, ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst van het faxbericht op een niet ongeloofwaardige manier te ontkennen.
5. Uit het door de gemachtigde overgelegde faxrapport blijkt dat op 29 mei 2017 om 18:36 uur een faxbericht is verzonden naar het faxnummer 030-2233398. De eerste pagina van het betreffende faxbericht is gedeeltelijk zichtbaar. Het hof constateert dat daarin de beroepsgronden in de onderhavige zaak zijn opgenomen.
6. Gelet op bovengenoemd faxrapport en in aanmerking genomen dat niet is betwist dat het faxbericht op 29 mei 2017 bij de rechtbank is binnengekomen, is het hof van oordeel dat de gemachtigde aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de hem gestelde termijn de beroepsgronden heeft ingediend.
7. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard.
8. De gemachtigde voert aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden. Om het horen is niet verzocht, enerzijds vanwege de inadequate verwijzing op de achterzijde van de inleidende beschikking, anderzijds omdat de betrokkene een fysieke hoorzitting wilde en verwachtte.
9. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht. In de fase van het administratief beroepschrift is namelijk niet verzocht om te worden gehoord. De stelling van de gemachtigde over de reden waarom een dergelijk verzoek niet is gedaan, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De gemachtigde heeft die stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd of beargumenteerd. Dit klemt temeer, nu de inleidende beschikking in deze zaak is gedateerd 14 september 2016 en de tekst over het horen op de inleidende beschikking toen reeds was gewijzigd (vgl. het arrest van het hof van 23 maart 2018, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2018:2939).
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren voor een in- en/of uitrit”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 augustus 2016 om 20:04 uur op de Smijerslaan te Utrecht met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
11. De gemachtigde voert aan dat de gedraging niet is verricht, omdat geen sprake is van een uitrit. Een uitrit dient als zodanig kenbaar te zijn. Dat is hier niet het geval, zoals te zien is op de foto's die de betrokkene bij zijn administratief beroepschrift heeft gevoegd. Voorts blijkt dat de bij parkeerovertredingen gewoonlijk genoemde pardontijd van 10 minuten een farce is, nu in het zaakoverzicht eerst staat dat er 11 minuten pardontijd in acht is genomen en vervolgens dat er 10 minuten pardontijd in acht is genomen. Tot slot heeft de ambtenaar verklaard dat geen parkeerrecht was voldaan. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting kan echter slechts worden opgelegd indien het voertuig op een fiscale parkeerplaats - en niet in strijd met een wettelijk voorschrift - staat geparkeerd. Uit het feit dat de verbalisant kennelijk van oordeel is dat parkeerbelasting had moeten worden betaald blijkt dat het voertuig niet in strijd met een wettelijk voorschrift stond geparkeerd.
12. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
13. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Ik zag dat het voertuig stond geparkeerd voor een inrit en/of uitrit. Het betrof een in- en/of uitrit van/naar: toegang tot Eneco hokje. De doorgang naar de inrit en/of uitrit werd hierdoor gehinderd/geblokkeerd. Deze hinder/blokkade bleek uit: Naar Eneco toegangspoort. Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er gedurende een tijd van ongeveer 11 minuten geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaats vond. (…)
Toegang moet vrij blijven. Voertuig blokkeert toegang tot werkzaamheden in het elektriciteitshuisje (…)
Er zijn foto's van de situatie gemaakt. (…) Geen activiteit rondom voertuig. 10 minuten pardontijd in acht genomen. Ook toegang voor fietsers wordt geblokkeerd. Tevens geen parkeerrecht betaald."
Als bijlage bij het proces-verbaal is een foto van de situatie ter plaatse gevoegd.
14. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal d.d. 23 februari 2017, waarin de ambtenaar op ambtseed onder meer het volgende verklaart:
"Op 27 augustus 2016 bevond ik mij op de Smijerslaan te Utrecht. Ik zag toen dat daar een motorvoertuig, zijnde een personenauto, merk Ford, kleur zwart, voorzien van het kenteken
[00-YY-YY] geparkeerd stond op een plaats voor een in/uitrit. Ik zag namelijk dat genoemd voertuig geparkeerd stond op een plaats voor een Eneco/elektriciteitshuisje, met aan de linkerzijde antiparkeerpaaltjes. Na een controletijd van 10 minuten in acht te hebben genomen heb ik geen activiteiten rondom het voertuig vernomen. (…)
Deze plaats is voorbehouden aan medewerkers die bij nood en/of calamiteiten in het elektriciteitshuisje werkzaamheden moeten verrichten. Dus deze plaats behoort te allen tijde (24 uur) beschikbaar en vrij te blijven. (…)"
15. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Op grond van dit artikel mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren voor een inrit of een uitrit.
16. De begrippen inrit en uitrit zijn in de wet niet (meer) gedefinieerd, omdat de veelheid van feitelijke situaties zich lastig in een definitie laat vangen. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, is daarom van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingsituatie een belangrijke rol. Bij de vormgeving van een uitritconstructie kan daarbij worden gedacht aan een trottoir of fietspad langs de doorgaande weg dat op nagenoeg dezelfde hoogte en in soortgelijke verharding doorloopt over de zijweg en/of de toepassing van zogenaamde inritblokken (vergelijk het arrest van 18 mei 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:4543).
17. Op de foto's van de situatie ter plaatse die zich in het dossier bevinden is te zien dat het voertuig van de betrokkene zich bevindt op een weggedeelte dat is gelegen voor de deuren van een elektriciteitshuisje. Tussen dit weggedeelte en de rijbaan bevindt zich een trottoir. De toegang tot de deuren wordt geblokkeerd door de aanwezigheid van het voertuig.
18. Het hof is gelet op de situatie ter plaatse van oordeel dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij de deuren van het elektriciteitshuisje als zodanig herkent en dat deze deuren in dit geval de in- en/of uitrit vormen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het voertuig zich bevond voor een in- en/of uitrit. Niet betwist is dat sprake was van parkeren. De duur van de door de ambtenaar gehanteerde pardontijd is dan ook niet relevant. Aldus is de gedraging verricht. De omstandigheid dat de ambtenaar heeft verklaard dat er geen parkeerrecht is betaald, maakt dit niet anders. De officier van justitie heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard. Dit brengt mee dat het tegen die beslissing ingestelde beroep ongegrond zal worden verklaard.
19. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt
€ 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 256,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 256,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.