ECLI:NL:GHARL:2019:3052

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
200.242.019
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en terugbetaling teveel betaalde alimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie en de terugbetaling van teveel betaalde alimentatie. De man en vrouw, die eerder gehuwd waren, hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de partneralimentatie en de kosten van de kinderen. De man heeft verzocht om wijziging van de partneralimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep is gekomen met het verzoek om een verhoging van de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht van de man gerechtvaardigd is. Het hof heeft geoordeeld dat de man, gezien zijn inkomen en de lasten, geen draagkracht heeft om met ingang van 11 oktober 2017 nog een bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de vrouw teveel partneralimentatie heeft ontvangen en dat zij gehouden is dit bedrag terug te betalen aan de man. De beschikking van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2018 is vernietigd en de alimentatie is op nihil gesteld, met de verplichting voor de vrouw om het teveel betaalde terug te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.019
(zaaknummer rechtbank Gelderland 330205)
beschikking van 4 april 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: aanvankelijk mr. J.R. Laoût te Baarn,
opgevolgd door mr. M.P.L.M. Buijsrogge, advocaat te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Nijkerk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2018 (hierna: de bestreden beschikking) uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 juli 2018;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. H.L.D. van Holland van 18 december 2018 met daarbij een · akte en producties;
- een journaalbericht van mr. M.P.L.M. Buijsrogge van 31 december 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van [datum] in de registers van de burgerlijke stand te Hilversum op [datum] .
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [naam kind 1] , verder te noemen: [naam kind 1] , geboren op 2 mei 1999 te [geboorteplaats]
, en
- [naam kind 2] , verder te noemen: [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
.
3.3
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant gemaakt en daarin afspraken vastgelegd over de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen (artikel 1) en over de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna: de partneralimentatie).
3.4
De rechtbank Midden-Nederland heeft deze afspraken opgenomen in de hier boven vermelde - uitvoerbaar bij voorraad - verklaarde echtscheidingsbeschikking en bepaald dat de man € 306,30 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Verder is bepaald dat hij, bij wijze van aftrekbare onderhoudsverplichting, de helft van de hypotheekrente van de gezamenlijke echtelijke woning van partijen voor zijn rekening neemt, zolang de vrouw daarvoor draagplichtig is, van per saldo € 612,06 per maand, tot partijen in onderling overleg met ingang van de datum waarop de gewezen echtelijke woning van partijen in [plaats] , goederenrechtelijk aan de man wordt geleverd, een andere partnerbijdrage overeenkomen, dan wel met terugwerkende kracht tot die datum een ander bedrag door de rechter wordt vastgesteld.
3.5
[naam kind 2] had aanvankelijk haar hoofdverblijf bij de vrouw, maar woont sinds
[datum] bij de man. [naam kind 1] is meerderjarig en woont bij de vrouw. De man betaalt zijn bijdrage in haar kosten van studie en levensonderhoud rechtstreeks aan [naam kind 1] .
3.6
De man heeft bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een verzoek tot wijziging/nihilstelling van partneralimentatie ingediend op grond van gewijzigde omstandigheden. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht een hogere partneralimentatie te bepalen.
3.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het echtscheidingsconvenant gewijzigd en de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van
8 oktober 2017 bepaald op € 578,- per maand, deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8
De man heeft op 5 juli 2018 dit hof verzocht schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen. Dit hof heeft bij beschikking van 11 oktober 2018 (zaaknummer 200.242.019/02) dit verzoek van de man afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven beogen het geschil in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 21 juni 2017 en het daarbij behorende convenant van 19 april 2017 te wijzigen en opnieuw beschikkende, de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw per 11 oktober 2017 op nihil te stellen en de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, onder bepaling dat, indien de man subsidiair wel enige bijdrage aan de vrouw verschuldigd is, de wettelijke indexering daarop niet van toepassing is en onder veroordeling van de vrouw tot terugbetaling aan de man van hetgeen zij op basis van de beschikking van het hof teveel heeft ontvangen/geïnd van de man.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep en is in incidenteel hoger beroep gekomen met, zo begrijpt het hof, twee grieven. Haar eerste grief ziet op het hogere door de vrouw veronderstelde inkomen van de man, de daaruit af te leiden hogere draagkracht van de man en de daaruit voortvloeiende hogere alimentatieruimte. Haar tweede grief ziet op een verhoging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt zij de beschikking van de rechtbank waarvan beroep te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage voor haar levensonderhoud dient te betalen van € 900,- per maand, met terugwerkende kracht, van 11 oktober 2017 tot 10 september 2018 en vanaf 10 september 2018 € 700,- althans een bedrag en datum door het hof in goede justitie te bepalen. Bij de mondelinge behandeling op 10 januari 2019 heeft de vrouw verklaard in incidenteel hoger beroep € 900,- partneralimentatie te verzoeken.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt de vrouw in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de man heeft verklaard zijn zevende grief met betrekking tot de extra kosten van [naam kind 2] niet meer te handhaven, behoeft dit punt geen bespreking meer.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt
Ingangsdatum
5.3
Nu vaststaat dat de voormalige echtelijke woning is geleverd aan de man op
[datum] , zal het hof uitgaan van deze datum als ingangsdatum voor wijzing van de partneralimentatie.
Om proceseconomische redenen zal het hof eerst nader ingaan op de draagkracht van de man.
Draagkracht van de man
5.4
De navolgende financiële gegevens en uitgangspunten zijn niet in geschil en worden voor de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking genomen:
  • een eigenwoningforfait van € 2.295,- per jaar;
  • de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
  • de bijstandsnorm voor een alleenstaande met een draagkrachtpercentage van 60 voor partneralimentatie;
  • een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 1.369,- per maand, zoals door de rechtbank opgenomen in zijn alimentatieberekening.
De volgende geschilpunten ten aanzien van de draagkracht van de man houden partijen verdeeld en liggen ter beoordeling aan het hof voor.
Inkomen van de man
5.5
In geschil is van welk inkomen van de man dient te worden uitgegaan ter vaststelling van zijn draagkracht. Door de man zijn jaaropgaven overgelegd over de jaren 2013 tot en met 2017. Blijkens de overgelegde jaaropgaaf van 2017 bedroeg het fiscaal loon voor loonheffing van de man in dat jaar € 102.906,-. De man heeft verklaard dat de bonus van 2016 van € 2.950,-, die is uitbetaald in 2017, hierbij is inbegrepen. In 2013 was het fiscale loon van de man € 103.815,-, in 2014 € 98.168,-, in 2015 € 101.320,- en in 2016 € 99.863,-. Bij de mondelinge behandeling op 10 januari 2019 heeft de man onweersproken verklaard dat de bonus over 2012 van € 3.294,- is uitgekeerd in 2013 en de bonus over 2014 van
€ 3.250,- is uitgekeerd in 2015. Deze bonussen zijn volgens de man inbegrepen in het fiscale jaarloon als vermeld op de overgelegde jaaropgaven. De vrouw heeft dit niet weersproken. Het hof stelt vast dat de man in de afgelopen jaren tweejaarlijks een bonus heeft ontvangen, zodat deze bonussen naar het oordeel van het hof niet als een incidentele bonus kunnen worden opgevat. Het hof laat hierbij de verkregen jubileumuitkering van € 1.365,- uit 2013 buiten beschouwing, nu deze incidenteel is verkregen. Het hof constateert dat niet is gebleken dat het inkomen van de man in 2017 significant afwijkt van dat van de voorgaande jaren of dat de man het door de vrouw geschatte veel hogere inkomen heeft. Nu de ingangsdatum van de verzochte wijziging 11 oktober 2017 is, zal het hof uitgaan van het inkomen van de man in 2017 en van de tarieven van juli 2017 als vermeld in de
bijlage juli 2017, behorende bij het rapport Alimentatienormen 2017 van de Expertgroep (in de alimentatieberekening ook wel genoemd de tarieven 2017-2). Verder dient ter bepaling van de draagkracht van de man - met verwijzing naar het rapport Alimentatienormen – het fiscaal inkomen van de man van € 102.906,- te worden verminderd met de bijtelling van 12 x € 657 = € 7.884,- ter zake van de auto van de zaak. Hierop dient een correctie plaats te vinden betreffende de door de werkgever van de man ingehouden eigen bijdrage voor die auto met (12 x € 33,- =) 396,-, zodat per saldo ter zake van de bijtelling van de auto van de zaak het jaarinkomen van de man van € 102.396,- dient te worden verminderd met € 7.488,-. Ter bepaling van de draagkracht van de man zal dan ook worden uitgegaan van een belastbaar loon van € 95.418,-. Hieruit volgt dat grief 3 van de man faalt. Ook falen de grieven van de vrouw over het inkomen van de man.
5.6
Het hof houdt, net als partijen, geen rekening met een kindgebonden budget. Niet in geschil is dat het kindgebonden budget niet betrokken moet worden bij de berekening van de partneralimentatie Grief 4 van de man slaagt.
5.7
Verder houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting (voor zover verkregen), de arbeidskorting en de inkomensheffing.
Woonlasten van de man
5.8
In artikel 2 sub d van het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen als volgt (onderstreping door hof):
“Dat bedrag wordt berekend aan de hand van de inkomsten en de relevante lasten van partijen van dat moment, waaronder de kinderkosten ende woonlasten van de man na overname woning - die laatste tot de grens van de redelijke woonlast van maximaal 30% van zijn NBI- en zal zodra bekend met terugwerkende kracht tot de transportdatum tussen partijen worden verrekend. Zolang dit nieuwe alimentatiebedrag per die datum levering huis aan de man niet tussen partijen is afgesproken of door de rechter is vastgesteld, zal de man de voorlopige alimentatie sub a. van dit artikel van thans € 306,30 per maand aan de vrouw doorbetalen.”
5.9
Het hof stelt vast dat de vrouw de stelling van de man dat onder woonlast ook de maandelijkse aflossing op een hypothecaire geldlening is begrepen niet gemotiveerd heeft weersproken.
5.1
Uit de door de man overgelegde stukken en het behandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de man maandelijks € 838,- aflost op en € 1.058,54 per maand rente betaalt voor de hypothecaire lening. De man heeft bewijs van een maandelijkse betaling van € 1.896,54 overgelegd. De WOZ-waarde is € 306.000,-, waardoor het eigenwoningforfait € 2.995,- bedraagt.
5.11
Met verwijzing naar de aangehechte alimentatieberekening, stelt het hof vast dat de totale netto woonlasten van de man, rekening houdend met de hypotheekrenteaftrek,
€ 1.541,- bedragen. Nu het NBI van de man zonder hypotheekrenteaftrek € 4.572,- bedraagt, zou volgens de tussen partijen gemaakte afspraak 30% hiervan beschikbaar zijn voor zijn woonlasten. Dit komt neer op een bedrag van € 1.372,- per maand. Dat betekent dat de man met € 169,- per maand de overeengekomen maximale woonlast van 30% van zijn NBI overschrijdt. Het hof zal daarom geen rekening houden met de volledige woonlasten van de man, maar zijn woonlasten met € 169,- korten. Nu het hof tot een andere woonlast komt dan de rechtbank slaagt grief 5 van de man deels.
Premie ziektekosten
5.12
Naast de bijstandsnorm van € 987,- per maand, houdt het hof rekening met een bedrag van € 218,18 ziektekostenpremie van de man. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de hogere premie van € 218,18 dient ter dekking van de extra tandartskosten. Het hof acht het niet redelijk om met extra kosten voor implantaten rekening te houden, zodat grief 6 van de man op dit punt geen doel treft. Wel zal het hof rekening houden met het verplichte eigen risico van € 32,- per maand, nu aannemelijk is dat de man dit zal moeten betalen.
Conclusie
5.13
Gezien het inkomen van de man, zijn draagkrachtloos inkomen en zijn bijdrage in de kosten van de kinderen, heeft de man, naar het oordeel van het hof, geen draagkrachtruimte om met ingang van 11 oktober 2017 nog een bijdrage te betalen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Grief 8, 9 en 10 van de man slagen dan ook. De grieven van de vrouw in haar incidenteel hoger beroep ten aanzien van de verhoging van de partneralimentatie, falen.
5.14
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, komt het hof niet toe aan bespreking van de behoefte van de vrouw en de daartoe opgeworpen grieven 1 en 2 in het principaal hoger beroep.
Verzoek terugbetaling te veel betaalde partneralimentatie
5.15
De man verzoekt de vrouw te veroordelen aan de man terug te betalen wat zij op basis van de beschikking van het hof te veel heeft ontvangen/geïnd van de man. De vrouw voert tegen dit verzoek geen verweer. Op de mondelinge behandeling bij het hof op
10 januari 2019 heeft de vrouw verklaard over een vermogen van € 9.000,- te beschikken. Dit bedrag is nog over van de € 83.000,- die de vrouw heeft overgehouden uit de verdeling. Uit deze beschikking van het hof vloeit voort dat de vrouw teveel partneralimentatie heeft ontvangen en in beginsel gehouden is wat teveel aan haar is betaald aan de man terug te betalen. Gelet op haar verkrijging uit de verdeling is het hof van oordeel dat in dit geval in redelijkheid van de vrouw kan worden gevergd het teveel betaalde terug te betalen. Het hof zal het verzoek van de man toewijzen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Het hof komt niet toe aan beoordeling van grief 1 en grief 2. Grief 3, grief 6 en grief 9 falen. Grief 4, 8 en 10 slagen. Grief 5 slaagt deels.
In het incidenteel hoger beroep
6.2
De grieven falen. Het hof wijst daarom het verzoek van de vrouw af.
In het principaal beroep en in het incidenteel beroep
6.3
Op grond van wat hierboven is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking van
8 mei 2018 vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van
8 mei 2018 en opnieuw beschikkende:
wijzigt het echtscheidingsconvenant van [datum] en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 21 juni 2017 ;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van [datum] op nihil;
veroordeelt de vrouw hetgeen zij op grond van deze beschikking teveel betaald heeft gekregen of teveel heeft geïnd van de man aan hem terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.J. Stolwerk, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.