ECLI:NL:GHARL:2019:307

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
200.172.001/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en nalatenschap met betrekking tot agrarische waarde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van de ouders van de partijen en de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. De appellant, die de onroerende zaken van de maatschap met zijn vader heeft voortgezet, is in hoger beroep gegaan tegen de wijze van toedeling van deze onroerende zaken. De deskundige heeft de waarde van de onroerende zaken getaxeerd op € 1.432.722,50, maar de appellant is van mening dat de toedeling moet plaatsvinden tegen de agrarische waarde, terwijl de geïntimeerden de waarde in het economisch verkeer willen hanteren. Het hof heeft in een tussenarrest van 28 maart 2017 een deskundigenbericht bevolen en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de waarde van de onroerende zaken en de omstandigheden van de onderneming van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat het nog onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen over de waarde die bij de verdeling in aanmerking moet worden genomen. De zaak is aangehouden voor verdere uitlatingen van partijen en zal op 26 februari 2019 en 9 april 2019 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.001
(zaaknummer rechtbank Overijssel 127069)
arrest van 15 januari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M.M. van den Boomen,
en
[geïntimeerde1],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde1] ,
advocaat: mr. P.F. Schepel,
en
[geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [geïntimeerde2] ,
advocaat: mr. J.W.M. Melief.

1.Het (verdere) verloop van het geding in de hoofdzaak in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop na het tussenarrest van 28 maart 2017 blijkt uit:
- het deskundigenbericht van ing. J.L Scheffer van 12 april 2018;
- de akte uitlating aan de zijde van [geïntimeerde2] van 8 januari 2019;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 8 januari 2019.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 28 maart 2017 een deskundigenbericht bevolen, bepaald dat het hof na ontvangst van het deskundigenbericht de verdere voortgang van deze zaak op een comparitie van partijen zal bespreken, bepaald dat partijen ten behoeve van die comparitie de in 2.32 onder a- c bedoelde stukken moeten overleggen en dat [geïntimeerde2] zich dient uit te laten over de wijze waarop zij het in 2.29 bedoelde bewijs wil leveren.
2.2
De deskundige heeft zijn bericht op 12 april 2018 opgemaakt. Hij heeft daarbij de in 2.31 van het tussenarrest gestelde vragen beantwoord.
2.3
Partijen hebben nagelaten ten behoeve van de comparitie de stukken die zijn genoemd in 2.32 onder a- c van het tussenarrest over te leggen.
2.4
Op de comparitie is met partijen de verdere voortgang van deze zaak besproken. Het hof dient in deze zaak - kort weergegeven – de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap die tussen de ouders van partijen heeft bestaan vast te stellen dan wel de wijze van verdeling daarvan te gelasten en daarnaast te beslissen op de overige vorderingen van partijen ter zake van de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders, voor zover dat nog niet is gedaan in de eerdere arresten.
2.5
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, zo blijkt uit het deskundigenbericht, thans nog de volgende onroerende zaken:
  • de boerderij met ondergrond, erf en verdere opstallen gelegen aan de [a-straat ] 6-8 in [A] , kadastraal bekend gemeente [A] sectie [Y] nummer 3799, ter grootte van 3.39.80 hectare;
  • percelen landbouwgrond en natuurgrond, gelegen aan en nabij de [a-straat ] in [A] , kadastraal bekend gemeente [A] sectie [Y] nummers 260, 1224, 1226, 2319, 3795, 3796, 3797, 3802, 3803, 3804, 3805, 3848, samen groot 8.66.62 hectare.
2.6
De deskundige heeft zowel de waarde in het economisch verkeer als de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik op de door partijen overeengekomen peildatum (1 december 2017) getaxeerd op € 1.432.722,50. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de zaken van de maatschap die tussen hem en zijn vader heeft bestaan, heeft voortgezet en nog steeds voortzet. Het genot van de thans te verdelen onroerende zaken was ingebracht in deze maatschap. Partijen zijn het erover eens dat deze onroerende zaken aan [appellant] worden toegedeeld, maar verschillen van mening over de waarde waartegen die toedeling moet geschieden. [appellant] is niet bereid mee te werken aan toedeling van deze onroerende zaken tegen de door de deskundige getaxeerde waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik. Hij stelt dat in dit geval toedeling tegen de zogeheten agrarische waarde moet plaatsvinden; [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten dat. [appellant] betoogt dat die agrarische waarde wordt bepaald door de financieringslast die de door hem voortgezette onderneming kan dragen en die deze onderneming nog juist rendabel doet zijn.
2.7
Voor de bepaling van de in aanmerking te nemen waarde van onroerende zaken als de onderhavige is geen algemeen geldende maatstaf te geven, omdat deze afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Al ligt het voor de hand in dit geval uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik als de hoogste waarde, de eisen van redelijkheid en billijkheid die op de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten van toepassing zijn (artikel 3:166 lid 3 BW) kunnen meebrengen dat wordt uitgegaan van een (lagere) waarde waartegen de exploitatie van de door [appellant] voortgezette onderneming nog net mogelijk is (de door [appellant] bepleite zogeheten agrarische waarde).
2.8
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen, in het bijzonder die in agrarische kringen, en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW).
2.9
Voor de beoordeling is verder van belang dat inzicht wordt verkregen in:
  • de actuele stand van zaken in de onderneming van [appellant] , in het bijzonder de omvang van de onderneming en de resultaten alsmede de wijze waarop de onroerende zaken in de onderneming worden gebruikt, zoveel als mogelijk te onderbouwen met stukken;
  • het bedrag dat [appellant] kan investeren in de toedeling van de onroerende zaken (rekening houdend met de omstandigheid dat hijzelf ook deelgenoot is en met de bedragen die hij verder in verband met de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders verwacht te ontvangen of te betalen), waarbij het hof van [appellant] verlangt dat hij dit bedrag zo exact als mogelijk zal begroten, zoveel als mogelijk te onderbouwen met stukken;
  • de investeringen die daarnaast nog noodzakelijk zijn om het voor hem en zijn gezin nodige ondernemingsrendement te behalen, zoveel als mogelijk te onderbouwen met stukken;
  • alle andere feiten en omstandigheden die naar inzicht van [appellant] van belang kunnen zijn voor de waardering van de onroerende zaken, zoals het toekomstperspectief en de aanwezigheid van bedrijfsopvolgers.
2.1
Het hof is mede gelet op hetgeen in 2.7 – 2.9 is overwogen nog onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te geven over de waarde die bij de verdeling van de onroerende zaken in aanmerking moet worden genomen en zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten als hieronder is beslist. Daarbij hebben partijen ook de gelegenheid zich nog nader uit te laten over het deskundigenbericht van ing. J.L. Scheffer.
2.11
Zodra is beslist over de in aanmerking te nemen waarde zal het hof bezien of het voldoende is geïnformeerd om te kunnen beslissen op de overige punten en of nog een nadere instructie van partijen of een deskundige nodig is.
2.12
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
stelt [appellant] in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over alle in 2.8 genoemde gezichtspunten, de in 2.9 genoemde gegevens, bedragen, feiten en omstandigheden en het bericht van de deskundige ing. J.L. Scheffer;
stelt [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de gelegenheid daarop te reageren;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 26 februari 2019 voor akte uitlating aan de zijde van [appellant] ;
verwijst de zaak naar de rol van 9 april 2019 voor akte reactie aan de zijde van [geïntimeerde1] en aan de zijde van [geïntimeerde2] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en M.S. van Gaalen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.