Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde]
1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
22 maart 2016.
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de verstekverlening;
- de memorie van grieven (met een productie);
- het exploot van betekening van de memorie van grieven en de oproep van [geïntimeerde] tegen de rolzitting van 5 maart 2019 om voort te procederen (mede) op basis van deze memorie van grieven.
3.3. De vaststaande feiten
“
[B] , 29-12-‘09Totaal ontvangen € 11.850,- zegge elfduizend achthonderdenvijftig euro, waarvoor getekend voor ontvangst door [appellant] tegen finale kwijting”.
Onder de lijst met data en bedragen en naast de tekst van de kwijting is een handtekening geplaatst.
Onder de tekst staat, handgeschreven: “
geboekt kas 22-06-10”.
4.4. De vordering, het verweer en de beslissing in eerste aanleg
€ 15.340,19, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente tot en met
15 december 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 december 2015 en de proceskosten. [appellant] heeft bestreden dat [geïntimeerde] hem het van ASR ontvangen bedrag heeft uitgekeerd en in dat verband ontkend de handtekening op de in rov. 3.5 aangehaalde brief te hebben geplaatst.
4.2 [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij het van ASR ontvangen bedrag in gedeeltes contant aan [appellant] heeft uitbetaald. [appellant] wilde het bedrag niet op zijn bankrekening ontvangen, omdat hij in de wettelijke schuldsaneringsregeling was opgenomen. Nadat het laatste bedrag aan hem was uitbetaald, heeft [appellant] de in rov. 3.5 vermelde brief ondertekend, waarop [geïntimeerde] de handgeschreven tekst - specificatie van uitbetaalde bedragen en kwijtingsverklaring - had geplaatst, aldus [geïntimeerde] .
5.5. De bespreking van de grief
- blanco papier, een bierviltje of, zoals hier, een brief van een derde - de ondertekende tekst is geplaatst, is dus niet bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een akte. Bepalend is of sprake is van een schriftelijke en ondertekende tekst, die bedoeld is tot bewijs te dienen. Als die tekst, zoals hier, is geplaatst op een brief van een derde, wordt die brief door de plaatsing van de tekst en de ondertekening ervan een akte in de zin van artikel 156 lid 1 Rv. Omdat de akte in dat geval niet voldoet aan de eisen van artikel 156 lid 2 Rv, betreft het een onderhandse akte (156 lid 3 Rv).
€ 11.850,- verschuldigd is, deugdelijk heeft onderbouwd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] in 2009 aanspraak had op betaling door [geïntimeerde] van dit bedrag. [appellant] heeft toegelicht hoe het kan dat hij pas in 2014 aanspraak heeft gemaakt op dit bedrag. Volgens hem heeft hij de schade wel via [geïntimeerde] gemeld, maar er vervolgens niets meer van gehoord. Pas toen hij een nieuwe verzekeringstussenpersoon kreeg, heeft die hem ervan in kennis gesteld dat de schade al in 2009 was afgehandeld en was uitbetaald aan [geïntimeerde] . [appellant] heeft ontkend dat het bedrag contant aan hem is uitbetaald en heeft het door [geïntimeerde] aangevoerde motief voor de contante betalingen - het buiten de schuldsanering houden van de uitkering - betwist. Volgens [appellant] zou het juist in zijn belang zijn geweest wanneer hij zijn schuldeisers met het bedrag van de verzekeringsuitkering had kunnen betalen.
[geïntimeerde] heeft zijn verweer tegen de vordering van [appellant] eveneens deugdelijk onderbouwd. Hij heeft betoogd dat hij het bedrag wel degelijk aan [appellant] heeft uitbetaald, dat hij dat contant heeft gedaan en dat hij dat heeft gedaan om te voorkomen dat [appellant] het geld zou moeten afstaan aan zijn schuldeisers. Hij heeft zijn verweer onderbouwd met de genoemde brief, met daarop de handgeschreven tekst.
[geïntimeerde] niet is verschenen is bewijslevering aan zijn zijde in hoger beroep ook niet aan de orde.
(salaris gemachtigde in eerste aanleg: 2 punten à € 300,- , salaris van de advocaat in hoger beroep: 1 punt, tarief II).
6.6. De beslissing
€ 181,93 aan verschotten en op € 600,- voor salaris gemachtigde, voor de procedure in eerste aanleg;
- op € 880,44 aan verschotten en op € 1.074,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure in hoger beroep;
23 april 2019 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.