ECLI:NL:GHARL:2019:3854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/00890
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting en vrijstelling voor verblijf in gemeubileerde woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toeristenbelasting die door de gemeente Ommen is geheven. De heffingsambtenaar had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank de aanslagen had vernietigd. De belanghebbende, die stacaravans verhuurt, stelde dat hij recht had op vrijstelling van toeristenbelasting voor huurders die in zijn gemeubileerde woningen verbleven. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende gegevens had verstrekt om aan te tonen waar de huurders hun hoofdverblijf hadden. Het Hof verwees naar zijn eerdere tussenuitspraak waarin het onderzoek was heropend en de belanghebbende was gevraagd om nadere informatie te verstrekken. De belanghebbende had echter geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd, waardoor het Hof concludeerde dat de aanslagen terecht waren opgelegd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen aan de heffingsambtenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00890
uitspraakdatum:
30 april 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017, nummer Awb 16/3017 in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Voor het ontstaan en de loop van het geding tot de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 1 augustus 2018 verwijst het Hof naar zijn tussenuitspraak van 25 september 2018 in dit geding, nummer 17/00890 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2
Het Hof heeft in de genoemde tussenuitspraak beslist dat het onderzoek moet worden heropend. Het heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende en [A] te [Z] hebben daarop gezamenlijk gereageerd. Bij de mondelinge behandeling op 1 augustus 2018 zijn die zaken, tezamen met de zaak van [B] BV te [C] , rolnummer 17/00891, gelijktijdig behandeld. Het geschil in deze zaken is identiek.
1.3
Bij brief van 5 december 2018 heeft het Hof partijen verzocht aan te geven of zij een nadere mondelinge behandeling wensten van hun zaak. In die brief is opgenomen: “Als u het formulier niet binnen twee weken na dagtekening van deze brief retourneert, gaat het hof ervan uit dat u geen (nadere) zitting wenst.” Belanghebbende heeft het formulier geretourneerd en uitdrukkelijk niet om een nadere zitting verzocht.
1.4
Het Hof heeft daarop met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De vaststaande feiten en geschil

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar de tussenuitspraak.

3.Beoordeling van het geschil

3.1
Het Hof heeft in zijn tussenuitspraak – onder meer – geoordeeld:
“De aanslagen
4.8
Belanghebbende is degene die de stacaravans verhuurt aan natuurlijke personen die verblijf houden met overnachting. Hij moet daarom worden aangemerkt als degene die de gelegenheid tot verblijf biedt, zoals bedoeld in de Verordening toeristenbelasting. De omstandigheid dat hij de stacaravans alleen langdurig verhuurt doet daaraan niet af (vgl. Hoge Raad 17 juni 2016, nr. 15/02492, ECLI:NL:HR:2016:1201).
4.9
Voor dat geval is niet in geschil dat, als de na te noemen vrijstelling niet van toepassing is, de aanslagen zoals die luiden na de ambtshalve vermindering - waarbij de heffingsambtenaar de aanslagen alsnog heeft vastgesteld met toepassing van de forfaitaire vaststelling van de heffingsmaatstaf (partijen spreken in dezen van een forfaitair tarief) als bedoeld in artikel 5 van de Verordening toeristenbelasting - terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
4.1
Artikel 3 van de Verordening toeristenbelasting voorziet in een aantal vrijstellingen waaronder een vrijstelling van het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (hierna: de vrijstelling). Naar het oordeel van het Hof is het aan belanghebbende, die zich beroept op de toepassing van de vrijstelling, de feiten en omstandigheden te stellen en, nu de heffingsambtenaar de toepassing gemotiveerd heeft bestreden, aannemelijk te maken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat en in hoeverre op overnachtingen die door de heffingsambtenaar tot de heffingsmaatstaf voor de toeristenbelasting zijn gerekend, de vrijstelling van toepassing is.
4.11
Belanghebbende heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd die ten grondslag kunnen worden gelegd aan het in 4.10 bedoelde oordeel. Dat hij langdurig verhuurt kan er onder omstandigheden zelfs toe leiden dat moet worden gesproken van het hoofdverblijf van de huurder. Maar omtrent de omstandigheden waarnaar moet worden beoordeeld of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft (artikel 2, tweede lid, van de Verordening forensenbelasting) is verder niets gesteld of gebleken.
4.12
Vorenstaande verdeling van de bewijslast is een andere dan waarvan de Rechtbank in de bestreden uitspraak en in de onder 2.3 genoemde uitspraak is uitgegaan en die de heffingsambtenaar en belanghebbende ook in de onderhavige procedure tot uitgangspunt hebben genomen. Nu sprake is van rechtstoepassing en de heffingsambtenaar gemotiveerd bestrijdt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd kan het Hof partijen in hun standpunt niet volgen. De hier bedoelde bewijslastverdeling is eerst ter zitting van het Hof ter sprake gekomen.
4.13
In de omstandigheid dat de bewijslast anders moet worden verdeeld dan waarvan partijen zijn uitgegaan en belanghebbende zich tot aan de mondelinge behandeling door het Hof daarop niet heeft voorbereid, vindt het Hof aanleiding deze tussenuitspraak te doen. Belanghebbende zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot het oordeel dat en in hoeverre huurders van zijn stacaravans niet hun hoofdverblijf hadden in de gemeente Ommen.”
3.2
Belanghebbende heeft geen nadere gegevens verstrekt doch volstaan met de opmerking dat hij elke bewoner een gebruikersverklaring laat opstellen
“welke voor de gemeente bij de beheerder ter inzage ligt.
Hierin staan de naam, het vorige adres of het (vaak buitenlandse) woonadres, het telefoonnummer en het nummer van de identiteitskaart vermeld.
(…)
De gemeente heeft hiermee alle nodige gegevens om contact op te nemen en te bepalen of iemand als forens gezien moet worden of de facto zijn hoofdverblijf in de gemeente heeft.”
3.3
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarmee niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
3.4
Mede gelet op de overige in de tussenuitspraak gegeven oordelen is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en het beroep moet ongegrond worden verklaard.

4.Proceskosten

Het Hof vindt geen aanleiding tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
30 april 2019in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Den Ouden.
De griffier
(A. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.