ECLI:NL:GHARL:2019:3855

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/00891
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting en vrijstelling voor gemeubileerde woningen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de heffing van toeristenbelasting voor de verhuur van stacaravans door belanghebbende, [X] B.V. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de aanslagen onterecht had opgelegd, maar het Hof heeft in zijn tussenuitspraak van 25 september 2018 besloten dat het onderzoek moest worden heropend en dat belanghebbende nadere informatie moest verstrekken over de hoofdverblijfplaats van haar huurders.

Tijdens de zitting op 2 april 2019 heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende geen concrete en verifieerbare gegevens heeft overgelegd die kunnen aantonen waar haar huurders hun hoofdverblijf hebben. Het Hof oordeelt dat het aan belanghebbende is om de feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat de vrijstelling voor toeristenbelasting van toepassing is. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat de vrijstelling van toepassing is, en het Hof kan partijen in hun standpunten niet volgen.

Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanslagen voor de toeristenbelasting terecht zijn opgelegd, met uitzondering van de aanslag voor het jaar 2013, die moet worden verminderd tot € 6.338,05. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.792. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00891
uitspraakdatum:
30 april 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017, nummer Awb 17/633 in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Voor het ontstaan en de loop van het geding tot de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 1 augustus 2018 verwijst het Hof naar zijn tussenuitspraak van 25 september 2018 in dit geding, nummer 17/00891 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2
Het Hof heeft in de genoemde tussenuitspraak beslist dat het onderzoek moet worden heropend. Het heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken.
1.3
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen [A] namens belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] als haar gemachtigde, alsmede [C] en [D] namens de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen.
1.4
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en kopieën daarvan verstrekt aan het Hof en aan de wederpartij.
1.5
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten en het geschil

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar de tussenuitspraak.

3.Beoordeling van het geschil

3.1
Het Hof heeft in zijn tussenuitspraak – onder meer – geoordeeld:
“De aanslagen
4.8
Belanghebbende is degene die de stacaravans verhuurt aan natuurlijke personen die verblijf houden met overnachting. Zij moet daarom worden aangemerkt als degene die de gelegenheid tot verblijf biedt, zoals bedoeld in de Verordening toeristenbelasting. Dat de huurder mogelijk andere personen toestaat ook in de door hem gehuurde caravan te verblijven doet daaraan niet af, evenmin als de omstandigheid dat zij de stacaravans alleen langdurig verhuurt (vgl. Hoge Raad 17 juni 2016, nr. 15/02492, ECLI:NL:HR:2016:1201). Ook doet daaraan niet af dat belanghebbende geen nachtregister bijhoudt voor alle personen die in de door haar verhuurde stacaravans op het park verblijven met overnachtingen.
4.9
Naar het oordeel van het Hof zijn, als de na te noemen vrijstelling niet van toepassing is, de aanslagen zoals die luiden na de uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd, behoudens de aanslag voor het jaar 2013. De heffingsambtenaar heeft, bij het doen van de uitspraken op bezwaar, ermee ingestemd dat de aanslagen alsnog worden vastgesteld met toepassing van de forfaitaire vaststelling van de heffingsmaatstaf (partijen spreken in dezen van een forfaitair tarief) als bedoeld in artikel 5 van de Verordening toeristenbelasting. Hij heeft, bij de vaststelling van de aanslag voor 2013, echter miskend dat artikel 5 van de Verordening toeristenbelasting voorziet in een forfaitaire vaststelling van het aantal overnachtingen per jaar per kampeermiddel zodat, per kampeermiddel, per jaar niet meer kan worden geheven dan één bedrag dat is berekend door het forfaitair vastgestelde aantal overnachtingen te vermenigvuldigen met het tarief per overnachting. Het aantal personen noch het aantal werkelijke overnachtingen is dan verder nog van belang. De heffingsambtenaar heeft ter zitting ermee ingestemd dat op die grond de aanslag voor 2013 verder wordt verminderd. De Verordening toeristenbelasting voorziet niet in de mogelijkheid van een door belanghebbende bepleite tijdsevenredige toepassing van het forfait.
4.1
Artikel 3 van de Verordening toeristenbelasting voorziet in een aantal vrijstellingen waaronder een vrijstelling van het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (hierna: de vrijstelling). Naar het oordeel van het Hof is het aan belanghebbende, die zich beroept op de toepassing van de vrijstelling, de feiten en omstandigheden te stellen en, nu de heffingsambtenaar de toepassing gemotiveerd heeft bestreden, aannemelijk te maken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat en in hoeverre op overnachtingen die door de heffingsambtenaar tot de heffingsmaatstaf voor de toeristenbelasting zijn gerekend, de vrijstelling van toepassing is.
4.11
Belanghebbende heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd die ten grondslag kunnen worden gelegd aan het in 4.10 bedoelde oordeel. De stelling dat zij in de huurovereenkomsten een hoofdverblijfplaats elders in Nederland of buiten Nederland laat vermelden is daartoe onvoldoende. Dat zij langdurig verhuurt, kan er onder omstandigheden zelfs toe leiden dat moet worden gesproken van het hoofdverblijf van de huurder. Maar omtrent de omstandigheden waarnaar moet worden beoordeeld of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft (artikel 2, tweede lid, van de Verordening forensenbelasting) is verder niets gesteld of gebleken.
4.12
Vorenstaande verdeling van de bewijslast is een andere dan waarvan de Rechtbank in de bestreden uitspraak en in de onder 2.3 genoemde uitspraak is uitgegaan en die de heffingsambtenaar en belanghebbende ook in de onderhavige procedure tot uitgangspunt hebben genomen. Nu sprake is van rechtstoepassing en de heffingsambtenaar gemotiveerd bestrijdt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd kan het Hof partijen in hun standpunt niet volgen. De hier bedoelde bewijslastverdeling is eerst ter zitting van het Hof ter sprake gekomen.
4.13
In de omstandigheid dat de bewijslast anders moet worden verdeeld dan waarvan partijen zijn uitgegaan en belanghebbende zich tot aan de mondelinge behandeling door het Hof daarop niet heeft voorbereid, vindt het Hof aanleiding deze tussenuitspraak te doen. Belanghebbende zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot het oordeel dat en in hoeverre huurders van haar stacaravans niet hun hoofdverblijf hadden in de gemeente Ommen.”
3.2
Het Hof heeft in zijn tussenuitspraak beslist op alle punten die tussen partijen in geschil zijn, behoudens de toepassing van de vrijstelling voor de toeristenbelasting voor degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (artikel 3, derde lid, van de Verordening toeristenbelasting, hierna: de vrijstelling). Dit betekent dat het Hof geen acht slaat op hetgeen belanghebbende omtrent die punten na de tussenuitspraak nog heeft aangevoerd, noch op haar, na de tussenuitspraak, nieuw aangevoerde (subsidiaire) stellingen (vgl. HR 13 november 2009, nr. 08/03055, ECLI:NL:HR:2009:BK3069). Het Hof handhaaft zijn oordeel, waarvan ook in de tussenuitspraak is uitgegaan, dat artikel 3, derde lid, van de Verordening toeristenbelasting een vrijstelling inhoudt voor de toepassing waarvan belanghebbende, die daarop een beroep doet, de bewijslast heeft.
3.3
Belanghebbende heeft geen nadere gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden beoordeeld waar haar huurders hun hoofdverblijf hebben. Dat zij thans daartoe niet (meer) in staat is moet voor haar rekening blijven. Het Hof merkt daarbij op dat de heffingsambtenaar voor de onderhavige jaren steeds, na afloop van het belastingjaar, gegevens van belanghebbende heeft gevraagd.
3.4
Naar het oordeel van het Hof kan de vrijstelling dan niet worden toegepast. In het midden kan dan blijven of, zoals de heffingsambtenaar tijdens de tweede zitting van het Hof nog heeft aangevoerd, de forensenbelasting niet van toepassing is omdat geen sprake is van het ter beschikking staan van een gemeubileerde woning ‘aan de belanghebbende of zijn gezin’. Gelet op de uitdrukkelijke standpuntbepaling tijdens de eerste zitting van het Hof is dan verder niet in geschil dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Omtrent de hoogte van de aanslag voor 2013 heeft de heffingsambtenaar in zijn reactie na de tussenuitspraak het standpunt ingenomen dat die aanslag moet worden verminderd tot € 6.338,05. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het Hof van de juistheid van dat bedrag kan uitgaan.
Slotsom
3.5
Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond. Het beroep in eerste aanleg van belanghebbende is gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover het betrekking heeft op de voor 2013 opgelegde aanslag.

4.Proceskosten

In de omstandigheid dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar weliswaar gegrond is doch de aanslag voor 2013 moet worden verminderd omdat de vermindering bij de uitspraak op het bezwaar door de heffingsambtenaar onjuist is berekend, vindt het Hof aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. Het Hof berekent de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1.792 (verweerschrift 1 punt, zitting 1 punt, schriftelijke inlichtingen ½ punt en nadere zitting na tussenuitspraak 1 punt, maal € 512 per punt). Opmerking verdient nog dat het Hof de beslissing van de Rechtbank inzake de toekenning van proceskosten aan belanghebbende, in stand laat.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond, doch uitsluitend voor zover het is gericht tegen de aanslag toeristenbelasting 2013;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag toeristenbelasting 2013;
- vermindert de aanslag toeristenbelasting 2013 tot € 6.338,05;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.792.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
30 april 2019in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Den Ouden.
De griffier
(A. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten