ECLI:NL:GHARL:2019:4745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.256.234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 30 december 2019. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI), heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, met name artikel 1:260 en artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderen verblijven sinds februari 2016 bij de vader, maar de omgang met de moeder is sinds april 2018 stil komen te liggen. De moeder heeft in oktober 2018 aangegeven weer omgang te willen, maar er zijn zorgen over haar persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking, die invloed heeft op de omgangsregeling.

Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om een ondertoezichtstelling te handhaven, om te voorkomen dat het contact met de moeder verder verloren gaat, wat een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen zou kunnen opleveren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de GI een regiefunctie vervult in de omgangsregeling en de betrokken hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.234
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 470369)
beschikking van 4 juni 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. van Manen te Woerden,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.J. de Hosson te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Manen van 8 april 2019 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2019 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen [medewerker 1 GI] en [medewerker 2 GI] .

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [plaats] , hierna te noemen: [kind 1] , en
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [plaats] , hierna te noemen: [kind 2] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 29 maart 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
3.3.
Bij beschikking van 30 december 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd.
3.4.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen voor het laatst verlengd tot 30 december 2019 bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 12 december 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 december 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.2.
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. Voor zover de vader stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. Het hof overweegt als volgt.
5.3.
De kinderen verblijven sinds februari 2016 bij de vader. Tot april 2018 hebben de kinderen omgang gehad met de moeder. De omgang tussen de moeder en de kinderen is sinds april 2018 stil komen te liggen. In samenspraak met het betrokken wijkteam heeft de moeder in oktober 2018 laten weten weer omgang te willen.
De jeugdbeschermer heeft dit verzoek opgepakt en op 5 november 2018 en 25 januari 2019 heeft begeleide omgang plaatsgevonden. Tot nu toe is geen sprake van een structurele omgang tussen de moeder en de kinderen.
Verder speelt de persoonlijke problematiek van de moeder een rol bij de invulling van de omgangsregeling. Bij de moeder is sprake van een verstandelijke beperking, waardoor zij onbetrouwbaar kan zijn in het nakomen van afspraken. Daarnaast is in het verleden bij de moeder sprake geweest van overvraging en overbelasting in de opvoeding van de kinderen.
5.4.
Het hof stelt voorop dat het in het belang van de kinderen is om op structurele basis omgang met de moeder te hebben. Gelet op de persoonlijke problematiek van de moeder en de verhoudingen tussen de ouders, bestaan nog steeds zorgen over het verloren gaan van het contact met de moeder. Dit levert voor de kinderen een ernstige ontwikkelingsbedreiging op. Het risico bestaat immers dat zonder een ondertoezichtstelling de relatie tussen de moeder en de kinderen meer beschadiging zal oplopen met als gevolg dat uiteindelijk ouderverstoting zal optreden. Het hof acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de belangen van de kinderen te behartigen in de omgang met de moeder. De GI vervult een regiefunctie met betrekking tot de verschillende betrokken hulpverlenende instanties. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gebracht dat de GI daarnaast een concreet plan heeft om tot een structurele omgangsregeling te komen. Daarbij zal de GI moeten kijken wat voor de moeder haalbaar is. Indien blijkt dat het voor de moeder niet mogelijk is om op structurele basis omgang met de kinderen te hebben, is het aan de GI om de kinderen verdere uitleg te geven over de problematiek van de moeder. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 december 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G. van de Beek, A. Smeeïng-van Hees en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 4 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.