In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 december 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 30 december 2019. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI), heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, met name artikel 1:260 en artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderen verblijven sinds februari 2016 bij de vader, maar de omgang met de moeder is sinds april 2018 stil komen te liggen. De moeder heeft in oktober 2018 aangegeven weer omgang te willen, maar er zijn zorgen over haar persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking, die invloed heeft op de omgangsregeling.
Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om een ondertoezichtstelling te handhaven, om te voorkomen dat het contact met de moeder verder verloren gaat, wat een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen zou kunnen opleveren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de GI een regiefunctie vervult in de omgangsregeling en de betrokken hulpverlening.