ECLI:NL:GHARL:2019:4805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
200.246.963
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en onderhoudsverplichtingen in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die samen twee kinderen hebben. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie, die door de rechtbank op nihil was vastgesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de financiële situatie van beide ouders en hun onderhoudsverplichtingen voor andere kinderen uit eerdere relaties. De man had een onderhoudsplicht voor zijn kinderen uit eerdere huwelijken, wat invloed had op zijn draagkracht. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 303,- per kind per maand bedraagt, maar dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders niet voldoende was om in deze behoefte te voorzien. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 96,- per kind per maand met ingang van 14 mei 2018, € 109,- per kind per maand met ingang van 1 november 2018, € 102,- per kind per maand met ingang van 1 maart 2019, en € 111,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2020, verhoogd met de wettelijke indexering. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.963
(zaaknummer rechtbank 337208)
beschikking van 6 juni 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.M.J. Winters te Joppe, gemeente Lochem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J. van der Sloot te Woudenberg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie 3, ingekomen op 19 september 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Van der Sloot van 5 april 2019 met producties 1 tot en met 8;
- een journaalbericht van mr. Winters van 8 april 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Sloot van 11 april 2019 met productie 9.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad. Deze relatie is in oktober 2012 verbroken.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1] (verder: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum ] 2010 te [plaats] , en
- [kind 2] (verder: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum ] 2010 te [plaats] ,
over wie de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3.
De vrouw heeft drie kinderen uit een eerdere relatie met de heer [ex-partner van de moeder] (verder: [ex-partner van de moeder] ), te weten:
- [kind 3] (verder: [kind 3] ), geboren op [geboortedatum ] 2001,
- [kind 4] (verder: [kind 4] ), geboren op [geboortedatum ] 2001, en
- [kind 5] (verder: [kind 5] ), geboren op [geboortedatum ] 2004.
[kind 3] , [kind 4] en [kind 5] wonen bij de vrouw.
3.4.
De man is van 2001 tot 2006 gehuwd geweest met [ex-vrouw 1 van de vader] (verder: [ex-vrouw 1 van de vader] ). De man en [ex-vrouw 1 van de vader] zijn de ouders van [kind 6] (verder: [kind 6] ), geboren op [geboortedatum ] 2002 te [plaats] . [kind 6] woont bij [ex-vrouw 1 van de vader] .
3.5.
De man is op [huwelijksdatum] 2016 gehuwd met [partner van de man] (verder: [partner van de man] ). [partner van de man] heeft twee minderjarige kinderen uit een eerder huwelijk met [ex-partner van de vrouw van de man] (verder: [ex-partner van de vrouw van de man] ), te weten:
- [kind 7] (verder: [kind 7] ), geboren op [geboortedatum ] 2009 te [plaats] , en
- [kind 8] (verder: [kind 8] ), geboren op [geboortedatum ] 2011 te [plaats] .
[kind 7] en [kind 8] wonen bij de man en [partner van de man] .
3.6.
Bij ouderschapsplan, ondertekend op 12 oktober 2012, zijn de man en de vrouw overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 1] € 100,- per kind per maand zal voldoen, welke bijdrage ieder jaar zal worden aangepast ingevolge de wettelijke indexering. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2018 afgerond € 109,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2019 afgerond € 111,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, met wijziging van het ouderschapsplan van 12 oktober 2012, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 14 mei 2018 bepaald op nihil.
4.2.
De vrouw is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vrouw verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 14 mei 2018, althans met ingang van de datum die het hof juist acht, € 158,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen, althans € 100,- per kind per maand, althans een ander bedrag dat het hof juist acht.
De vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar verzoek vermeerderd en verzoekt het hof te bepalen dat de man de achterstand in de verschuldigde kinderalimentatie, als gevolg van het niet toepassen van de wettelijke indexering, van € 2.054,48 aan de vrouw dient te voldoen.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De rechtbank heeft de kinderalimentatie op verzoek van de man op nihil bepaald. De vrouw is in eerste aanleg niet verschenen. De vrouw doet haar verzoek om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te verhogen (in die zin dat de kinderalimentatie wordt bepaald op € 158,- per kind per maand) en haar verzoek ten aanzien van de achterstand in de verschuldigde kinderalimentatie voor het eerst in hoger beroep. Het hof overweegt dat ingevolge artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Op grond hiervan zal het hof deze verzoeken afwijzen. Gelet hierop is de bovengrens van het geschil het in 2012 overeengekomen bedrag aan kinderalimentatie van € 100,- per kind per maand, geïndexeerd in 2018 € 109,- per kind per maand en in 2019 € 111,- per kind per maand.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
Behoefte
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de (basis)behoefte van [kind 1] en [kind 2] in 2018 € 303,- per kind per maand bedraagt.
5.4.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat rekening moet worden gehouden met € 175,- per maand aan bijzondere kosten in verband met het feit dat beide kinderen op hoog niveau sporten en last hebben van een zware vorm van allergieën, te weten hooikoorts en een allergie voor huisstofmijt, nu de vrouw deze bijzondere kosten bij betwisting door de man onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof gaat dan ook uit van de hiervoor genoemde behoefte van € 303,- per kind per maand. Deze behoefte bedraagt ingevolge de wettelijke indexering in 2019 € 309,- per kind per maand.
Ingangsdatum
5.5.
De ingangsdatum is niet in geschil. Het hof gaat daarom evenals de rechtbank uit van de ingangsdatum 14 mei 2018, de datum waarop het verzoekschrift van de man bij de rechtbank is ingekomen.
Draagkracht
5.6.
De draagkracht van partijen is in geschil.
5.7.
Bij het bepalen van het aandeel van partijen in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.8.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van partijen hun netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen alsmede het te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 920,-)] in 2018 en de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 950,-)] in 2019, nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.600,- althans € 1.625,- per maand. Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 920,- of € 950,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.9.
Het hof zal onderscheid maken tussen vier periodes, in verband met de hierna te noemen wijzigingen in het inkomen van partijen en de tijdelijke betalingsverplichting van de man uit hoofde van een belastingschuld.
Periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018
Draagkracht van de man
5.10.
Het salaris van de man is tot 1 oktober 2018 gekort in verband met ziekte. Op 1 december 2018 is sprake van een wijziging aan de zijde van de vrouw (WW-uitkering). Om het aantal periodes waarin moet worden gerekend te beperken, acht het hof het redelijk om bij de man de korting mee te nemen tot 1 november 2018 en om bij de vrouw vanaf laatstgenoemde datum te rekenen met de WW-uitkering (zie hierna onder 5.50).
5.11.
De man heeft blijkens de salarisspecificaties van mei tot en met september 2018 een maandloon van € 2.928,30, inclusief € 116,10 overwerkvergoeding, te verminderen met € 585,66 aan korting wegens ziekte, € 144,35 aan pensioenpremie, € 2,30 aan premie arbeidsongeschiktheidspensioen en € 9,94 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en te vermeerderen met € 468,52 aan toelage arbeid, 8 % vakantiegeld en 8 % eindejaarsuitkering.
5.12.
Het hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met de door de man gekochte (aanvullende) vakantie-uren. De man heeft de noodzaak van het kopen van deze uren, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.
5.13.
Het hof zal conform het advies van de Expertgroep Alimentatienormen rekening houden met de, niet in geschil zijnde, werkelijke opbrengst van de verhuur van de woning van de man te [plaats] (box III), bestaande uit de huuropbrengst van € 7.655,- per jaar ofwel € 637,92 per maand, te verminderen met de aan deze woning toe te rekenen lasten van € 547,51 per maand, derhalve een werkelijke opbrengst van € 90,41 per maand. Het hof gaat dus voorbij aan de stelling van de man dat deze lasten deel uitmaken van zijn draagkrachtloos inkomen.
5.14.
De man is gehuwd met [partner van de man] en vormt met [partner van de man] , [kind 7] en [kind 8] een gezin. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 vast op € 2.613,-.
Schulden
5.15.
De man stelt dat bij het bepalen van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met de aflossing op een aantal schulden.
Indien bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare (schulden)lasten vaststaan, dan kan daarmee conform het Rapport Alimentatienormen rekening worden gehouden door het draagkrachtloos inkomen daarmee te verhogen. Daarbij heeft, gelet op de vaste jurisprudentie, als uitgangspunt te gelden dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens schulden van invloed zijn.
5.16.
Het hof houdt deels rekening met de betalingsverplichting van de man ter aflossing van zijn persoonlijke lening bij Nationale Nederlanden. De man heeft deze lening ter hoogte van € 25.000,- in 2016 afgesloten en lost hierop € 242,49 per maand af. Het hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat met een bedrag van € 11.000,- van deze persoonlijke lening eerdere leningen van de man zijn afgelost, welke leningen dateren van vóór de relatie van partijen. Het hof is van oordeel dat met dit deel van de persoonlijke lening rekening dient te worden gehouden, nu sprake is van een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld.
De man heeft gesteld dat hij het overige deel van zijn persoonlijke lening heeft aangewend voor het aanpassen van zijn huidige woning. Gelet op de betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om de noodzaak van dit deel van de lening nader te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelaten, zal het hof hiermee geen rekening houden.
Het hof verhoogt het draagkrachtloos inkomen van de man daarom met afgerond (€ 11.000,- / € 25.000,-) * € 242,49 = € 107,-.
5.17.
Rekening houdend met de niet in geschil zijnde lasten en een bij dit inkomen behorend redelijk lastenpatroon en het draagkrachtloos inkomen, stelt het hof de draagkracht van de man ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel, voor de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 op € 561,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.18.
De vrouw heeft blijkens de salarisspecificaties van april en juli 2018 een maandloon van € 1.416,60, te verminderen met € 67,36 aan pensioenpremie, € 1,13 aan arbeidsongeschiktheidspensioen en € 1,23 aan premie werkhervattingskas en te vermeerderen met € 17,65 aan werkgeversbijdrage in de ziektekosten en 8 % vakantiegeld. Uit de salarisspecificaties volgt verder dat de vrouw een eindejaarsuitkering ontvangt. Nu de vrouw niet heeft betwist dat deze eindejaarsuitkering 8 % bedraagt, zoals de man heeft gesteld, zal het hof daarvan uitgaan.
5.19.
De vrouw vormt met [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] een gezin. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Verder houdt het hof rekening met het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop waarop de vrouw recht heeft.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 vast op € 2.190,- per maand.
5.20.
Rekening houdend met een bij dit inkomen behorend redelijk lastenpatroon, stelt het hof de draagkracht van de vrouw ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel, voor de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 vast op € 429,- per maand.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen man
5.21.
De voor [kind 1] en [kind 2] beschikbare draagkracht van de man wordt mede bepaald door:
- zijn onderhoudsplicht voor [kind 6] , in de behoefte van wie ook [ex-vrouw 1 van de vader] dient bij te dragen, en
- zijn onderhoudsplicht voor [kind 7] en [kind 8] , in de behoefte van welke kinderen ook [partner van de man] en [ex-partner van de vrouw van de man] dienen bij te dragen.
5.22.
Gelet op de invloed van deze onderhoudsplichten op de voor [kind 1] en [kind 2] beschikbare draagkracht van de man, betrekt het hof ook de behoefte van [kind 6] , [kind 7] , [kind 8] en de draagkracht van [ex-vrouw 1 van de vader] en [partner van de man] in de beschouwing.
Behoefte van [kind 6]
5.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [kind 6] in 2018 € 184,10 bedraagt, zodat deze behoefte vaststaat.
Draagkracht van [ex-vrouw 1 van de vader]
5.24.
Nu het hof niet de beschikking heeft gekregen over de gegevens die nodig zijn om de draagkracht van [ex-vrouw 1 van de vader] te berekenen, zal het hof die draagkracht schatten. De rechtbank Zutphen heeft in haar beschikking van 11 april 2012 een draagkrachtberekening gemaakt met betrekking tot de kinderalimentatie voor (onder meer) [kind 6] en berekend dat [ex-vrouw 1 van de vader] onvoldoende draagkracht heeft voor enige bijdrage. Het hof ziet hierin, en in de inmiddels aangepaste kinderalimentatierichtlijnen, aanleiding om uit te gaan van een minimale draagkracht van € 25,- per maand.
Behoefte van [kind 7] en [kind 8]
5.25.
Het hof heeft niet de beschikking gekregen over de gegevens die nodig zijn om de behoefte van [kind 7] en [kind 8] te berekenen. Die behoefte is tussen partijen in geschil. Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van de basisbehoefte van [kind 7] en [kind 8] aan te sluiten bij de basisbehoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 303,- per kind per maand, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een relevant onderling verschil in behoefte van de kinderen.
5.26.
De man heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met extra kosten van € 185,- per maand voor [kind 7] en € 155,- per maand voor [kind 8] in verband met noodzakelijke kosten voor speciale brillen en/of contactlenzen. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat dergelijk hoge kosten noodzakelijk zijn en dat voor deze kosten onvoldoende vergoeding van de zorgverzekering kan worden verkregen. Het hof gaat dan ook uit van de hiervoor genoemde behoefte van
€ 303,- per kind per maand in 2018.
Draagkracht van [partner van de man]
5.27.
[partner van de man] heeft een belastbaar jaarloon van € 25.591,- blijkens de jaaropgaaf 2018.
Bij het berekenen van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Op basis hiervan bedraagt het netto besteedbaar inkomen van [partner van de man] € 1.772,- per maand.
Het hof berekent de draagkracht van [partner van de man] voor [kind 7] en [kind 8] , conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de formule in de bijbehorende draagkrachttabel, op € 224,- of € 112,- per kind per maand.
Draagkracht van [ex-partner van de vrouw van de man]
5.28.
Nu het hof niet de beschikking heeft gekregen over de gegevens die nodig zijn om de draagkracht van [ex-partner van de vrouw van de man] te berekenen, zal het hof die draagkracht schatten. Niet in geschil is dat [ex-partner van de vrouw van de man] in 2018 een bedrag van € 320,21 per maand of afgerond € 160,- per kind per maand aan kinderalimentatie ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] aan [partner van de man] voldeed. Het hof gaat voor de hoogte van de draagkracht van [ex-partner van de vrouw van de man] dan ook uit van voormeld bedrag.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen vrouw
5.29.
De voor [kind 1] en [kind 2] beschikbare draagkracht van de vrouw wordt mede bepaald door haar onderhoudsplicht voor [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] , in de behoefte van welke kinderen ook [ex-partner van de moeder] dient bij te dragen.
5.30.
Gelet op de invloed van deze onderhoudsplichten op de draagkracht van de vrouw, betrekt het hof ook de behoefte van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] en de draagkracht van [ex-partner van de moeder] in de beschouwing.
Behoefte van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5]
5.31.
Nu het hof niet de beschikking heeft gekregen over de gegevens die nodig zijn om de behoefte van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] te berekenen, zal het hof de behoefte schatten. Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van de behoefte van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] aan te sluiten bij de behoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 303,- per kind per maand, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een relevant onderling verschil in behoefte van de kinderen.
Draagkracht van [ex-partner van de moeder]
5.32.
De vrouw stelt dat zij maandelijks € 460,- aan kinderalimentatie ten behoeve van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] van [ex-partner van de moeder] ontvangt, zulks op basis van een partijafspraak, zonder dat hieraan een berekening op grond van de Tremanormen ten grondslag ligt. De man betwist dit en heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat de vrouw maandelijks € 750,- van [ex-partner van de moeder] ontvangt. Het had op de weg van de vrouw gelegen om het hof inzicht te verschaffen in de draagkracht van [ex-partner van de moeder] dan wel in de kinderalimentatie die zij van hem ontvangt. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, zal het hof rekening houden met een draagkracht van [ex-partner van de moeder] van € 750,- per maand of € 250,- per kind per maand.
Verdeling van de draagkracht
5.33.
Het hof verdeelt, alvorens over te gaan tot vergelijking van de draagkracht, de draagkracht van partijen over de kinderen voor wie een onderhoudsplicht bestaat, naar rato van hun behoefte.
5.34.
De draagkracht van de man van € 561,- per maand dient naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] , [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] te worden verdeeld. De per kind beschikbare draagkracht van de man wordt berekend volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 561,- = € 122,-;
  • voor [kind 2] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 561,- = € 122,-;
  • voor [kind 6] : (€ 184,- / € 1.396,-) * € 561,- = 74,-;
  • voor [kind 7] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 561,- = € 122,-;
  • voor [kind 8] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 561,- = € 122,-,
steeds afgerond en per maand.
5.35.
De draagkracht van de vrouw van € 429,- per maand dient gelijkelijk over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] te worden verdeeld, nu alle vijf deze kinderen een behoefte van € 303,- per maand hebben. De draagkracht van de vrouw bedraagt per kind afgerond € 86,- per maand.
5.36.
Nu voor alle kinderen verschillende personen onderhoudsplichtig zijn, is het mogelijk dat partijen niet hun gehele beschikbare draagkracht dienen aan te wenden voor de kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig zijn. Om te kunnen beoordelen of partijen over resterende draagkracht beschikken om aan te wenden voor [kind 1] en [kind 2] , berekent het hof het door partijen voor de overige kinderen aan te wenden deel van de beschikbare draagkracht als volgt.
5.37.
De behoefte van [kind 7] en [kind 8] bedraagt € 303,- per kind per maand. De man, [partner van de man] en [ex-partner van de vrouw van de man] zijn onderhoudsplichtig voor [kind 7] en [kind 8] . Hun gezamenlijke draagkracht ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] bedraagt € 394,- per kind per maand en is dus hoger dan de behoefte. Dit betekent dat de man niet zijn volledige beschikbare draagkracht ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] hoeft aan te wenden. Het aandeel van de man in de kosten van [kind 7] en [kind 8] bedraagt afgerond (€ 122,- / € 394,-) * € 303,- = € 94,- per kind per maand (de draagkracht van de man gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte).
5.38.
Het hof zal het gedeelte van de draagkracht van de man dat hij niet hoeft aan te wenden ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] , naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 6] verdelen volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 303,- / € 790,-) * € 56,- = € 21,-;
  • voor [kind 2] : (€ 303,- / € 790,-) * € 56,- = € 21,-;
  • voor [kind 6] : (€ 184,- / € 790,-) * € 56,- = € 13,-,
steeds afgerond en per maand.
Hiermee komt de totale beschikbare draagkracht van de man:
  • voor [kind 1] op: € 122,- + € 21,- = € 143,-;
  • voor [kind 2] op: € 122,- + € 21,- = € 143,-;
  • voor [kind 6] op: € 74,- + € 13,- = € 87,-,
steeds afgerond en per maand.
5.39.
De behoefte van [kind 6] bedraagt € 184,- per maand. De man en [ex-vrouw 1 van de vader] zijn onderhoudsplichtig voor [kind 6] . Hun gezamenlijke draagkracht bedraagt € 112,- per maand en is dus niet voldoende om in de volledige behoefte van [kind 6] te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man zijn volledige voor [kind 6] beschikbare draagkracht voor haar dient aan te wenden.
5.40.
De behoefte van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] bedraagt € 303,- per kind per maand. De vrouw en [ex-partner van de moeder] zijn onderhoudsplichtig voor [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] . Hun gezamenlijke draagkracht ten behoeve van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] bedraagt € 336,- per kind per maand en is dus hoger dan de behoefte. Dit betekent dat de vrouw niet haar volledige beschikbare draagkracht ten behoeve van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] hoeft aan te wenden. Het aandeel van de vrouw in de kosten van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] bedraagt (€ 86,- / € 336,-) * € 303,- = € 76,- per kind per maand (de draagkracht van de vrouw gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte).
5.41.
Het hof zal het gedeelte van de draagkracht van de vrouw dat zij niet hoeft aan te wenden ten behoeve van [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] , te weten € 30,-, gelijkelijk verdelen over [kind 1] en [kind 2] . Hiermee komt de totale beschikbare draagkracht van de vrouw voor [kind 1] en [kind 2] op € 86 + € 15 = € 101,- per kind per maand.
5.42.
Op grond van het vorenstaande bedraagt de voor [kind 1] en [kind 2] beschikbare draagkracht van partijen tezamen € 244,- per kind per maand. Gelet op de behoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 303,- per kind per maand, beschikken partijen over onvoldoende draagkracht om in de volledige behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien, zodat een verdere draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Vermindering met de zorgkorting
5.43.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
[kind 1] en [kind 2] verblijven om het weekend van vrijdag tot zondag bij de man en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen. Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen. Bij een behoefte van € 303,- per kind per maand bedraagt deze zorgkorting afgerond € 76,- per kind per maand.
5.44.
Nu de ouders onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage; dit tekort wordt gelijkelijk verdeeld tussen de ouders. Het aan de man toegerekende deel van dat tekort wordt in mindering gebracht op de zorgkorting.
5.45.
In de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 bedraagt het tekort aan gezamenlijke draagkracht € 59,- per kind per maand, zodat een bedrag van afgerond € 76,- – (€ 59,- / 2) = € 47,- per kind per maand aan zorgkorting op de draagkracht van de man in mindering wordt gebracht.
Het hof bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de periode van 14 mei 2018 tot 1 november 2018 op € 96,- per kind per maand.
Periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019
Draagkracht van de man
5.46.
De man heeft blijkens de salarisspecificaties van november en december 2018 een maandloon van € 3.016,15, inclusief € 119,58 overwerkvergoeding, te verminderen met € 150,36 aan pensioenpremie, € 2,40 aan premie arbeidsongeschiktheidspensioen en € 9,94 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en te vermeerderen met 8 % vakantiegeld en 8 % eindejaarsuitkering.
Verder houdt het hof rekening met het resultaat van de verhuur van de woning in [plaats] , te weten € 90,41 per maand, zoals hiervoor is overwogen.
5.47.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 vast op € 2.731,- per maand.
5.48.
Gelet op wat hiervoor (5.16) over de betalingsverplichting van de man ter aflossing van zijn persoonlijke lening bij Nationale Nederlanden is overwogen, verhoogt het hof
het draagkrachtloos inkomen van de man in de draagkrachtformule (5.8) met € 107,- per maand.
5.49.
Het hof stelt aldus de draagkracht van de man ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 vast op € 619,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.50.
De vrouw ontvangt met ingang van 1 december 2018 een WW-uitkering. Zoals hiervoor is overwogen, acht het hof het redelijk ter beperking van het aantal periodes waarin moet worden gerekend, bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw de WW-uitkering vanaf 1 november 2018 als uitgangspunt te nemen.
5.51.
De vrouw heeft blijkens de betaalspecificaties van het UWV van december 2018 tot en met februari 2019 een WW-uitkering van gemiddeld € 1.060,21 per maand, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag.
5.52.
Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 vast op € 1.513,- per maand.
5.53.
De draagkracht van de vrouw in deze periode zal worden vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel, nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 1.600,- per maand. Uitgaande van die tabel leidt het inkomen van de vrouw tot een beschikbare draagkracht van € 126,- per maand.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen man en vrouw
5.54.
Het hof betrekt de hiervoor vastgestelde behoefte van [kind 6] , [kind 7] , [kind 8] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] en de hiervoor berekende draagkracht van [ex-vrouw 1 van de vader] , [partner van de man] , [ex-partner van de vrouw van de man] en [ex-partner van de moeder] in de beschouwing en verdeelt, alvorens over te gaan tot vergelijking van de draagkracht, de draagkracht van partijen naar behoefte over de kinderen voor wie een onderhoudsplicht bestaat.
Verdeling van de draagkracht
5.55.
De draagkracht van de man van € 619,- per maand dient naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] , [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] te worden verdeeld. De per kind beschikbare draagkracht van de man wordt berekend volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 619,- = € 134,-;
  • voor [kind 2] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 619,- = € 134,-;
  • voor [kind 6] : (€ 184,- / € 1.396,-) * € 619,- = € 82,-;
  • voor [kind 7] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 619,- = € 134,-;
  • voor [kind 8] : (€ 303,- / € 1.396,-) * € 619,- = € 134,-,
steeds afgerond en per maand.
5.56.
De draagkracht van de vrouw van € 126,- per maand dient gelijkelijk over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] te worden verdeeld en bedraagt per kind afgerond € 25,- per maand.
5.57.
Het hof zal berekenen welk deel van de beschikbare draagkracht partijen voor de overige kinderen dienen aan te wenden, zodat kan worden beoordeeld of partijen over resterende draagkracht beschikken om aan te wenden voor [kind 1] en [kind 2] .
5.58.
De gezamenlijke draagkracht van de man, [partner van de man] en [ex-partner van de vrouw van de man] ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] bedraagt € 406,- per kind per maand en is dus hoger dan de behoefte van [kind 7] en [kind 8] van € 303,- per kind per maand. Dit betekent dat de man niet zijn volledige beschikbare draagkracht ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] hoeft aan te wenden. Het aandeel van de man in de kosten van [kind 7] en [kind 8] bedraagt (€ 134,- / € 406,-) * € 303,- = € 100,- per kind per maand (de draagkracht van de man gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte).
5.59.
Het hof zal het gedeelte van de draagkracht van de man dat hij niet hoeft aan te wenden ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] , naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 6] verdelen volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 303,- / € 790,-) * € 68,- = € 26,-;
  • voor [kind 2] : (€ 303,- / € 790,-) * € 68,- = € 26,-;
  • voor [kind 6] : (€ 184,- / € 790,-) * € 68,- = € 16,-,
steeds afgerond en per maand.
Hiermee komt de totale beschikbare draagkracht van de man:
  • voor [kind 1] op: € 134,- + € 26,- = € 160,-;
  • voor [kind 2] op: € 134,- + € 26,- = € 160,-;
  • voor [kind 6] op: € 82,- + € 16,- = € 98,-,
steeds afgerond en per maand.
5.60.
De draagkracht van alle onderhoudsplichtigen tezamen ten opzichte van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] , [kind 5] en [kind 6] bezien, beschikken zij over onvoldoende draagkracht om in de behoefte te voorzien, zodat een verdere draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Vermindering met de zorgkorting
5.61.
In de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 bedraagt het tekort aan gezamenlijke draagkracht (€ 303,- – [ €160,- + €25,- ]) € 118,- per kind per maand. Van de zorgkorting van € 76,- (te weten 25% van de behoefte) resteert na aftrek van het gedeelde tekort aan draagkracht (€ 118,- / 2 = € 59,-) een bedrag van € 17,- per kind per maand dat op de draagkracht van de man in mindering wordt gebracht, waardoor een bijdrage van € 143,- per kind per maand resteert.
Gelet op de bovengrens van het geschil bepaalt het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 op € 109,- per kind per maand.
Periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020
Draagkracht van de man
5.62.
Gelet op wat hierna wordt overwogen over de schulden, dient de draagkracht van de man in de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 afzonderlijk te worden berekend. Daarbij gaat het hof uit van de inkomensgegevens als hiervoor vermeld voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 en de tarieven uit 2019. Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de man in deze periode vast op € 2.792,- per maand.
5.63.
Gelet op wat hiervoor (5.16) over de betalingsverplichting van de man ter aflossing van zijn persoonlijke lening bij Nationale Nederlanden is overwogen, verhoogt het hof
het draagkrachtloos inkomen van de man in de draagkrachtformule (5.8) met € 107,- per maand.
5.64.
Het hof houdt verder rekening met de betalingsverplichting van de man uit hoofde van een inkomstenbelastingschuld uit 2016, nu die verplichting ziet op een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld. Uit de door de man overgelegde beslissing van het Landelijk Incassocentrum van de Belastingdienst van 25 februari 2019 volgt dat de man in de maanden maart 2019 tot en met december 2019 gehouden is maandelijks € 296,- te voldoen. Het hof zal het draagkrachtloos inkomen van de man in de draagkrachtformule voor de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 ook met dit bedrag verhogen.
5.65.
Het hof stelt de draagkracht van de man ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 vast op € 420,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
5.66.
Het hof houdt ten aanzien van de draagkracht van de vrouw rekening met de inkomensgegevens als hiervoor vermeld voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019 en de tarieven van 2019. Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 op € 1.537,- per maand.
Uitgaande van de draagkrachttabel van 2019 leidt het inkomen van de vrouw tot een beschikbare draagkracht van € 117,- per maand.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
5.67.
Het hof betrekt de hiervoor vastgestelde behoefte van [kind 6] , [kind 7] , [kind 8] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] en de hiervoor berekende draagkracht van [ex-vrouw 1 van de vader] , [partner van de man] , [ex-partner van de vrouw van de man] en [ex-partner van de moeder] in de beschouwing.
De behoefte van [kind 7] , [kind 8] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] bedraagt ingevolge de wettelijke indexering in 2019 € 309,- per kind per maand.
Hoewel [kind 3] en [kind 4] op 19 maart 2019 achttien jaar oud zijn geworden, is gesteld noch gebleken dat hun behoefte hierdoor is veranderd of dat zij in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
De behoefte van [kind 6] bedraagt in 2019 afgerond € 188,- per maand.
Verdeling van de draagkracht
5.68.
Het hof verdeelt, alvorens over te gaan tot vergelijking van de draagkracht, de draagkracht van partijen naar behoefte over de kinderen voor wie een onderhoudsplicht bestaat.
5.69.
De draagkracht van de man van € 420,- per maand dient naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] , [kind 6] , [kind 7] en [kind 8] in 2019 te worden verdeeld. De per kind beschikbare draagkracht van de man wordt berekend volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 309,- / € 1.424,-) * € 420,- = € 91,-;
  • voor [kind 2] : (€ 309,- / € 1.424,-) * € 420,- = € 91,-;
  • voor [kind 6] : (€ 188,- / € 1.424,-) * € 420,- = 55,-;
  • voor [kind 7] : (€ 309,- / € 1.424,-) * € 420,- = € 91,-;
  • voor [kind 8] : (€ 309,- / € 1.424,-) * € 420,- = € 91,-,
steeds afgerond en per maand.
5.70.
De draagkracht van de vrouw van € 117,- per maand dient gelijkelijk over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] te worden verdeeld en bedraagt per kind afgerond € 23,- per maand.
5.71.
Het hof zal berekenen welk deel van de beschikbare draagkracht partijen voor de overige kinderen dienen aan te wenden, zodat kan worden beoordeeld of partijen over resterende draagkracht beschikken om aan te wenden voor [kind 1] en [kind 2] .
5.72.
De gezamenlijke draagkracht van de man, [partner van de man] en [ex-partner van de vrouw van de man] ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] bedraagt € 363,- per kind per maand en is dus hoger dan de behoefte van [kind 7] en [kind 8] van € 309,- per kind per maand. Dit betekent dat de man niet zijn volledige beschikbare draagkracht ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] hoeft aan te wenden. Het aandeel van de man in de kosten van [kind 7] en [kind 8] bedraagt afgerond (€ 91,- / € 363,-) * € 309,- = € 77,- per kind per maand (de draagkracht van de man gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte).
5.73.
Het hof zal het gedeelte van de draagkracht van de man dat hij niet hoeft aan te wenden ten behoeve van [kind 7] en [kind 8] , naar rato van de behoefte van [kind 1] , [kind 2] en [kind 6] verdelen volgens de formule: ieders behoefte gedeeld door de gezamenlijke behoefte, vermenigvuldigd met de beschikbare draagkracht:
  • voor [kind 1] : (€ 309,- / € 806,-) * € 28,- = € 11,-;
  • voor [kind 2] : (€ 309,- / € 806,-) * € 28,- = € 11,-;
  • voor [kind 6] : (€ 188,- / € 806,-) * € 28,- = € 7,-,
steeds afgerond en per maand.
Hiermee komt de totale beschikbare draagkracht van de man:
  • voor [kind 1] op: € 91,- + € 11,- = € 102,-;
  • voor [kind 2] op: € 91,- + € 11,- = € 102,-;
  • voor [kind 6] op: € 55,- + € 7,- = € 62,-.
5.74.
De draagkracht van alle onderhoudsplichtigen tezamen ten opzichte van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] , [kind 5] en [kind 6] bezien, beschikken zij over onvoldoende draagkracht om in de behoefte te voorzien, zodat een verdere draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Vermindering met de zorgkorting
5.75.
Voor de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 bedraagt de zorgkorting bij een behoefte van € 309,- per kind per maand afgerond € 77,- per kind per maand.
Het tekort aan gezamenlijke draagkracht bedraagt € 184,- per kind per maand (€ 309,- – [€ 102,- + € 23]). Nu het tekort aan gezamenlijke draagkracht meer dan twee maal de zorgkorting bedraagt, kan de man geen aanspraak maken op aftrek van zorgkorting.
Het hof bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 op € 102,- per kind per maand.
Periode vanaf 1 januari 2020
5.76.
Nu de belastingschuld van de man op 1 januari 2020 moet zijn afbetaald, valt het hof voor de periode vanaf 1 januari 2020 terug op de berekende kinderalimentatie voor de periode van 1 november 2018 tot 1 maart 2019, te weten € 109,- per kind per maand. Dit bedrag dient te worden verhoogd met de wettelijke indexering over 2019 en 2020. Per 1 januari 2019 zou de kinderalimentatie in dat geval € 111,- per kind per maand bedragen. Het indexeringspercentage voor 2020 is nog niet vastgesteld. Het hof zal de kinderalimentatie voor de periode vanaf 1 januari 2020 dan ook vaststellen op het bedrag van € 111,- per kind per maand, verhoogd met de wettelijke indexering per 1 januari 2020.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna gemeld.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van partijen en [partner van de man] gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 juni 2018 en opnieuw beschikkende:
wijzigt het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 12 oktober 2012, en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] , beiden geboren op [geboortedatum ] 2010 te [plaats] , zal betalen:
  • € 96,- per kind per maand met ingang van 14 mei 2018;
  • € 109,- per kind per maand met ingang van 1 november 2018;
  • € 102,- per kind per maand met ingang van 1 maart 2019;
  • € 111,- per kind per maand, verhoogd met de door de Minister van Justitie op grond van artikel 1:402a BW vast te stellen wettelijke indexering per 1 januari 2020, met ingang van 1 januari 2020;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 6 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.