ECLI:NL:GHARL:2019:4915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.252.645/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht geschil over toewijzing woning in kort geding en de vraag of er een huurovereenkomst bestaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een huurrechtelijk geschil over de toewijzing van een woning in kort geding. De Stichting Woningcorporatie Het Gooi en Omstreken, appellante in hoger beroep, had een huurovereenkomst aangeboden aan [geïntimeerde], die onder bewind stond. De bewindvoerder van [geïntimeerde] had de woning geaccepteerd, maar de Stichting weigerde de huurovereenkomst te sluiten op basis van een openstaande huurschuld van [geïntimeerde] uit een eerdere huurperiode. Het hof moest beoordelen of er al dan niet een huurovereenkomst tot stand was gekomen en of de Stichting rechtmatig had gehandeld door de huurovereenkomst te weigeren.

De voorzieningenrechter in eerste aanleg had geoordeeld dat er voldoende aannemelijk was dat een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand was gekomen, en had de Stichting bevolen de woning aan de bewindvoerder te leveren. In hoger beroep voerde de Stichting aan dat de vordering ten onrechte was toegewezen en dat de bewindvoerder in de kosten van beide instanties moest worden veroordeeld. Het hof oordeelde dat de Stichting terecht had geweigerd de huurovereenkomst te sluiten, omdat het aanbieden van de woning op WoningNet nog geen bindend aanbod tot het sluiten van een huurovereenkomst inhield. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van de bewindvoerder af, waarbij het de bewindvoerder in de proceskosten van de Stichting veroordeelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.645/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/16/470800)
arrest in kort geding van 11 juni 2019
in de zaak van
Stichting Woningcorporatie Het Gooi en Omstreken,
gevestigd te Hilversum,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. H. van Yperen,
tegen
[A] ,h.o.d.n. Tot Je Recht Bewind,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van mevrouw [geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de bewindvoerder,
advocaat: mr. P. Salim.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
14 december 2018 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatieLelystad, in kort geding heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in spoed kort geding d.d. 9 januari 2019, met grieven en producties, tegen de zitting van 29 januari 2019;
- de beslissing van de rolraadsheer d.d. 29 januari 2019 dat de zaak niet als spoed kort geding wordt behandeld maar dat zo spoedig mogelijk na fourneren arrest wordt gewezen;
- de conclusie van eis van de Stichting;
- de ambtshalve verleende akte van niet-dienen van antwoord d.d. 26 maart 2019.
2.2
Vervolgens heeft de Stichting het procesdossier, met daarin gevoegd een op
7 februari 2019 tussen partijen gewezen vonnis in een executie-kort geding, overgelegd voor arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De Stichting vordert in hoger beroep dat het vonnis van de voorzieningenrechter wordt vernietigd en dat de vorderingen van de bewindvoerder alsnog worden afgewezen, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld. Rekening houdend met de
grieven 1 en 2van de Stichting en met wat voorts in hoger beroep als onweersproken is komen vast te staan, zijn die feiten, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt.
3.2
De Stichting is een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet. Zij
verhuurt een seniorenwoning aan het adres [a-straat 1] in [C] (hierna: de
woning). Woningen die voor verhuur beschikbaar komen plaatst de Stichting op de website WoningNet Gooi en Vechtstreek (hierna: Woningnet), waar ingeschreven woningzoekenden op het aanbod van de Stichting en andere woningbouwverenigingen kunnen reageren.
3.3
[geïntimeerde] (geboren [in] 1957), die een bijstandsuitkering van de gemeente Hilversum ontvangt, staat al langere tijd als woningzoekende ingeschreven. Volgens de Basisregistratie personen is zij sinds 16 januari 2015 ingeschreven op het adres [b-straat 2] te [C] . Daar huurt zij van een particulier een kamer waarbij zij de sanitaire voorzieningen moet delen met elf mannen die daar eveneens een kamer huren. [geïntimeerde] voelde zich bedreigd door deze mannen.
3.4
[geïntimeerde] lijdt aan PTSS en wordt bij GGZ behandeld door psychiater [D] , die haar heeft voorgedragen voor een behandeling bij het Centrum ’40-’45, gespecialiseerd in de behandeling van mensen die lijden onder een oorlogstrauma. Dit centrum kan pas met de behandeling van [geïntimeerde] beginnen wanneer haar woonomstandigheden rustig en stabiel zijn.
3.5
Het vermogen van [geïntimeerde] staat sinds 10 mei 2016 onder bewind en de bewindvoerder is sinds 15 augustus 2018 benoemd tot opvolgend bewindvoerder omdat hij de moedertaal van [geïntimeerde] spreekt. Met ingang van 7 augustus 2018 is de bewindvoerder tevens benoemd tot mentor ten behoeve van [geïntimeerde] .
3.6
Zowel psychiater [D] als de toezichthoudende kantonrechter hebben er bij de bewindvoerder op aangedrongen zo snel mogelijk voor [geïntimeerde] nieuwe woonruimte te vinden, omdat de huidige woonsituatie zoveel onrust en instabiliteit met zich brengt dat dit aan een effectieve behandeling in de weg staat. [D] schrijft over de leefomstandigheden van [geïntimeerde] het volgende:
“Betrokkene ([geïntimeerde] -hof)
is al enkele jaren in behandeling bij het FACT team van GGZ
Centraal. Bij betrokkene is sprake van PTSS met stemmingsklachten. Het lukt niet haar
hiervoor op adequate wijze te behandelen omdat er sprake is van een onveilige en niet
passende huisvesting wat maakt dat zij continue gestrest en op haar hoede is. Betrokkene
woont al geruime tijd op deze kamer en moet een aantal voorzieningen delen met de andere
bewoners in het pand. Het pand is verwaarloosd en onveilig gezien de samenstelling van de
medebewoners. Betrokkene durft niet te gaan douchen of naar het toilet te gaan waardoor zij
haar behoefte op een emmer in haar kamer moet doen. Ook kan en durft zij geen bezoek en
familie in deze omgeving te ontvangen waardoor haar isolement wordt vergroot en de klachten toenemen.
Als hulpverlener vind ik dat er sprake is van een schrijnende situatie waar al vele jaren geen
verbetering in is gekomen. Gezien de leeftijd van betrokkene wordt de situatie steeds meer
onhoudbaar en ontstaan er naast de psychische klachten ook (psycho) somatische klachten
zoals haarverlies, eczeem en pijn in haar gewrichten.”
3.7
In oktober 2018 heeft de Stichting de woning op Woningnet aangeboden. De bewindvoerder heeft namens [geïntimeerde] op Woningnet op de woning gereageerd.
Op 1 november 2018 heeft de Stichting met een automatisch gegenereerde e-mail, ondertekend door [E] , de bewindvoerder laten weten dat [geïntimeerde] wordt uitgenodigd voor een groepsbezichtiging van de woning op 5 november 2018 om 09:00 uur met een aantal andere kandidaten en dat zij kandidaat 1 is. Na de bezichtiging mag [geïntimeerde] uiterlijk op 6 november 2018 om 12:00 uur laten weten of zij de woning accepteert, anders wordt deze aangeboden aan de volgende kandidaat. Om voor de woning in aanmerking te komen moeten de gegevens van [geïntimeerde] overeenkomen met haar inschrijving in WoningNet. [geïntimeerde] wordt verzocht alvast gegevens te verzamelen die in deze e-mail zijn vermeld:
• Een origineel (geen kopie) historisch uittreksel uit het bevolkingsregister (BRP). Op dit
uittreksel dient uw woonhistorie en gezinssamenstelling met naam en datum van
bijschrijving vermeld te staan. Deze kunt u tegen betaling ophalen op het gemeentehuis
waar u bent ingeschreven. Het uittreksel mag niet ouder zijn dan drie maanden.
• Een recent inkomensverklaring van de Belastingdienst of voorlopige of definitieve aanslag
inkomstenbelasting van u en alle meeverhuizende personen (uitgezonderd inwonende
kinderen). De inkomensverklaring moet u downloaden op de website van de
Belastingdienst via uw DigiD. Wij accepteren alleen het originele digitale bestand. Dit kunt
u rechtstreeks mailen aan ons. Wij accepteren geen prints, schermprints of foto’s van het
digitale bestand.
• Als u nu in een huurwoning woont een volledig ingevulde verhuurdersverklaring van uw
huidige verhuurder. Bent u eigenaar van de woning dan vragen wij u alleen deel 1 in te
vullen. Dit formulier kunt u downloaden van onze website (klik hier)
• Heeft u een eigen bedrijf en heeft u (nog) geen aangifte gedaan dan hebben we naast de
bovengenoemde informatie ook het volgende van u nodig: een fiscaal rapport van het
afgelopen jaar en een prognose van het lopende jaar. Beide opgemaakt door een erkend
en onafhankelijke accountant.
• Indien bij u van toepassing: eventuele zorgindicatie, echtscheidingsconvenant/ voorlopige
voorziening, bewijs van urgentie of van studiefinanciering.
(…)
De mail eindigt met de waarschuwing dat [geïntimeerde] zelf verantwoordelijk is voor de juistheid van de inkomensgegevens en bij aanvang van het huurcontract hiervoor een verklaring tekent.
3.8
De bewindvoerder heeft de Stichting op 5 november 2018 laten weten dat hij namens [geïntimeerde] de woning accepteert. Diezelfde dag heeft de Stichting per e-mail bevestigd dat [geïntimeerde] heeft aangegeven de woning te willen accepteren. Om definitieve kandidaat voor de woning te worden, dient zij uiterlijk 7 november 2018, 12:00 uur alle gevraagde documenten in te leveren, waarna in deze e-mail een herhaling volgt van de onder 3.7 vermelde lijst. In de e-mail is verder vermeld: “
Als onderstaande documenten op 7 november 2018, 12:00 uur niet compleet in mijn bezit zijn, dan vervalt de aanbieding en gaat het systeem door met de volgende kandidaat.”
3.9
De bewindvoerder heeft op 6 november 2018 een e-mail naar de Stichting gestuurd met in de bijlage een deel van de gevraagde documenten. Daarnaast heeft de bewindvoerder een nadere toelichting gegeven op de huidige woonsituatie van [geïntimeerde] en de urgentie van het betrekken van de woning. De bewindvoerder schrijft onder meer:
“Naast de gevraagde documenten doe ik u aanvullende informatie toekomen over de woonsituatie van cliënte. Het is goed om te vermelden dat Tot Je Recht Bewind is door de rechtbank Almere benoemd om vermogensrechtelijke en niet vermogensrechtelijke belangen van cliënte waar te nemen. Derhalve garandeer ik u dat cliënte haar alle betaalverplichtingen zoals huur ( [a-straat 1] ) naar behoren zal nakomen. Immers ben ik mede verantwoordelijk daarvoor en ik sta garant voor dat cliënte haar huur op tijd en volledig zal betalen.
Cliënte verkeert in een schrijnende woonsituatie. (…) Volledigheidshalve doe ik u
als bijlage het rapportage van GGZ centraal (waaruit blijkt dat cliënte met spoed dient te
verhuizen), mijn toelichting schrijven met alle relevante feiten d.d. 24 september 2018, de
rechterlijke beschikkingen en het plan van aanpak voor de rechtbank (vinden van een veilig
huis voor cliënte) aan u toekomen.
Gelet op het feit dat deze situatie zeer schrijnend en mensonwaardig is (in het bijzondere voor een oudere mevrouw), verzoek ik u rekening te houden met deze omstandigheden van cliënte. Cliënte is nimmer in aanraking geweest met politie. Cliënt heeft geen drugs en/of overlast problematiek. Het is een oudere mevrouw die door ongelukkige omstandigheden en misbruik haar huis heeft verloren. Zonder een veilige (t)huis, kan ik de situatie van cliënte niet verbeteren. Geen enkele oudere verdient om aan haar lot overgelaten te worden.
Ten slotte stem ik uitdrukkelijk in met de huurovereenkomst. Ik zie graag de overeenkomst
tegemoet. Indien u nog vragen of aanvullende informatie nodig heeft, dan ben ik te allen tijde
op het volgende nummer bereikbaar (...).”
3.1
Op 7 november 2018 heeft [E] de bewindvoerder laten weten dat de woning
niet aan [geïntimeerde] kon worden verhuurd, omdat zij geen binding met Hilversum zou
hebben. Dit bleek te berusten op een misverstand, hetgeen diezelfde dag in een telefoongesprek tussen [E] en de bewindvoerder is opgehelderd. In dat telefoongesprek is ook besproken dat de bewindvoerder nog enkele stukken aan de Stichting zou toezenden.
3.11
De bewindvoerder heeft de Stichting op 7 november 2018 een e-mail gestuurd met in de bijlage een document dat verband houdt met de echtscheiding van [geïntimeerde] . Daarnaast schrijft hij, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van ons telefonische contact van hedenochtend doe ik u hieronder, zoals
beloofd, de bevestiging van het verzoek tot echtscheiding van mevrouw [geïntimeerde] toekomen.
Ik wil u nogmaals bedanken voor uw constructieve medewerking en wij wachten met veel
belangstelling af op uw uitnodiging zodat mevrouw [geïntimeerde] de huurovereenkomst kan komen ondertekenen.”
3.12
Op 15 november 2018 heeft de Stichting per e-mail aan de bewindvoerder laten weten dat [geïntimeerde] is afgewezen als huurder van de woning omdat zij een openstaande huurschuld bij de Stichting heeft en herstelkosten verschuldigd is voor een eerder van de Stichting gehuurde woning, die zij heeft moeten ontruimen. Op die schulden is niets afbetaald.
Bij vonnis van 22 oktober 2014 zijn [geïntimeerde] en haar (toenmalige) echtgenoot door de kantonrechter veroordeeld tot ontruiming van een door hen van de Stichting gehuurde woning aan de [c-straat] te [C] wegens een huurschuld, berekend tot
1 oktober 2014, van € 3.487,50.
In hoger beroep staat, als onweersproken, vast dat de Stichting nog € 10.032,17 van [geïntimeerde] en haar (toenmalige) echtgenoot heeft te vorderen, zoals is gespecificeerd in productie 7 bij de pleitnotitie van de Stichting in eerste aanleg.
3.13
Per e-mail van 15 november 2018 heeft de bewindvoerder de Stichting laten weten dat de Stichting “
bij de weigering van aangezegde huurovereenkomst wanprestatie zal plegen” en dat opdracht is gegeven voor het aanhangig maken van een kort geding. De Stichting wordt dringend verzocht om de woning in afwachting van de uitspraak niet aan ander te verhuren omdat zij anders aansprakelijk is voor de geleden schade.
De bewindvoerder voert aan dat de Stichting de huurovereenkomst heeft aanvaard en haar
contractuele verplichtingen moet nakomen.
3.14
Ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg was de woning nog niet aan een andere kandidaat verhuurd.
3.15
Na het vonnis van 14 december 2018, waarvan beroep, heeft de Stichting in een executiegeschil - behandeld op 24 januari 2019 - primair gevorderd dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis wordt geschorst voor de duur van het hoger beroep, welke vordering bij vonnis in kort geding van 7 februari 2019 is toegewezen.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De bewindvoerder heeft in kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter de Stichting, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
1. gebiedt binnen twee dagen na het te wijzen vonnis de woning aan de bewindvoerder te leveren en/of aan de bewindvoerder een huurovereenkomst aan te bieden;
2. verbiedt de woning aan een ander te leveren of te verhuren;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2
De bewindvoerder heeft zijn vordering primair gegrond op een tot stand gekomen huurovereenkomst waarvan hij nakoming eist, en subsidiair op een onrechtmatige daad van de Stichting die tot een ordemaatregel noopt.
4.3
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de Stichting een rechtsgeldig en voldragen aanbod heeft gedaan dat door de bewindvoerder is aanvaard, zodat aannemelijk is dat een bodemrechter zal beslissen dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de Stichting het gebod opgelegd de woning binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan de bewindvoerder in huur te verstrekken, dan wel, als dat niet meer mogelijk is, een andere passende huurwoning aan te bieden. Daaraan is een dwangsom verbonden van € 100,- voor iedere dag dat daaraan niet wordt voldaan, tot een maximum van € 5.000,-. De Stichting is veroordeeld in de proceskosten en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder afwijzing van wat meer of anders is gevorderd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Niet is gebleken dat [geïntimeerde] in hoger beroep geen spoedeisend belang meer heeft bij haar vordering, die uit de aard ervan spoedeisend is.
5.2
Met zeven grieven betoogt de Stichting dat de vordering ten onrechte is toegewezen en dat de bewindvoerder moet worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
5.3
Bij bespreking van de grieven 1 en 2 heeft de bewindvoerder geen belang meer, omdat het hof daarmee rekening heeft gehouden bij de weergave van de vaststaande feiten.
5.4
Het hof behandelt de
grieven 3 tot en met 6gezamenlijk. Met die grieven komt de Stichting op tegen het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat tussen partijen een contract een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
5.5
De Stichting heeft zich, naar voorlopig oordeel van het hof: terecht, op het standpunt gesteld dat met het aanbieden van een woning op WoningNet en het, als kandidaat 1, na bezichtiging accepteren van die woning, nog geen huurovereenkomst tot stand komt. Het aanbieden van een woning is nog geen aanbod tot het sluiten van een huurovereenkomst, en de hiervoor bedoelde acceptatie houdt slechts in dat de woningzoekende in aanmerking wil komen voor het huren van die woning.
Voordat sprake is van een huurovereenkomst, dient de Stichting de kandidaat nog als huurder van die woning te accepteren en daarvoor dient voldaan te zijn aan nadere voorwaarden, zoals blijkt uit de onder 3.7 en 3.8 weergegeven berichten aan de bewindvoerder. Ook na het tijdig aanleveren van de daarin vermelde stukken is de kandidaat nog geen huurder, maar “definitieve kandidaat voor de woning”, zoals staat in het onder 3.8 bedoelde bericht, waarin ook is vermeld dat de aanbieding nog kan vervallen.
Dit komt het hof ook logisch voor, want de Stichting zal eerst kennis moeten kunnen nemen van de inhoud van de opgevraagde stukken om te kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor acceptatie als huurder en toewijzing van deze woning is voldaan.
5.6
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis, waarvan beroep, opgenomen dat tijdens de mondelinge behandeling het onder 3.10 bedoelde telefoongesprek op 7 november 2018 tussen [E] en de bewindvoerder aan de orde is gekomen dat informatie over het inkomen van [geïntimeerde] ontbrak, evenals de verhuurdersverklaring.
De voorzieningenrechter overweegt:
“Over dit gesprek hebben de bewindvoerder en zijn medewerker tijdens de zitting verklaard dat [E] in dat telefoongesprek te kennen heeft gegeven dat na indiening van stukken met betrekking tot de echtscheiding het ondertekenen van de huurovereenkomst wel goed zou komen.
De hiervoor omschreven feiten en omstandigheden maken dat de voorzieningenrechter van
oordeel is dat de woningcorporatie zich er in dit geval niet achter kan verschuilen dat niet
precies aan alle formaliteiten is voldaan. Daarbij is van belang dat alle communicatie over
de huurovereenkomst plaatsvond met de bewindvoerder, die in zijn e-mail van 6 november 2018 bovendien heeft gegarandeerd dat de huur maandelijks op tijd zal worden betaald. Daar komt bij dat hij tijdens de zitting heeft verklaard dat sprake is van een vanaf de eerste instelling daarvan ongestoord bewind, dat [geïntimeerde] geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat de huur altijd op tijd en volledig is betaald. De voorzieningenrechter acht de weergave van de bewindvoerder van het telefoongesprek met [E] aannemelijk. Aan verklaringen van de bewindvoerder moet in dit geval bijzondere betekenis worden toegekend, omdat hij een door de rechtbank aangestelde professionele partij is, die bovendien geen eigen belang heeft bij de rechtshandelingen die hij ten behoeve van [geïntimeerde] verricht. Hoewel het mogelijk is dat [E] geen harde toezegging heeft gedaan, acht de voorzieningenrechter het gelet op het voorgaande aannemelijk dat zij zich in haar communicatie met de bewindvoerder zodanig heeft geuit dat de bewindvoerder er van uit kon gaan dat ondertekening van de huurovereenkomst alleen nog een formaliteit zou zijn. Van een evident voorbehoud daarbij van de zijde van [E] is onvoldoende gebleken.
De woningcorporatie heeft ter zitting verklaard dat haar belangrijkste reden voor het
afwijzen van [geïntimeerde] is dat [geïntimeerde] bij de woningcorporatie een grote huurschuld heeft.
Dit argument maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders, omdat in de door
de woningcorporatie zelf opgestelde voorwaarden niet is opgenomen dat een kandidaat geen
huurschuld bij de woningcorporatie mag hebben. Belangijker nog is dat de situatie van
[geïntimeerde] intussen verregaand en structureel is gewijzigd. Haar vermogen staat sinds
10 mei 2016 onder bewind, en sinds augustus 2018 is het mentorschap ingesteld. Zij staat
onder behandeling van het GGZ, en de aanvang van de behandeling door Centrum ’40-’45
kan beginnen zodra zij over een goede woning beschikt. Ten slotte is de relatie met de
echtgenoot verbroken, en is een verzoek tot echtscheiding ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit geheel een stevige waarborg vormt voor het
goed huurderschap van [geïntimeerde] . Om die reden kan het bestaan van de oude huurschuld de
bewindvoerder in dit bijzondere geval en mede gelet op de communicatie tussen partijen
over de bijzonderheden van dit geval niet worden tegengeworpen.”
5.7
Het hof begrijpt dat de bewindvoerder zijn op 15 november 2018 ingenomen stelling dat al sprake was van een huurovereenkomst (zie onder 3.13) baseert op de inhoud van het telefoongesprek dat hij op 7 november 2018 met [E] had.
De Stichting heeft in eerste aanleg en in hoger beroep betwist dat [E] in dit gesprek de woning aan [geïntimeerde] heeft toegewezen. In hoger beroep keert de Stichting zich ook tegen de motivering waarmee de voorzieningenrechter bijzondere waarde toekent aan de verklaring van de bewindvoerder, waarbij zij benadrukt dat ook [E] geen eigen belang bij haar andersluidende verklaring had.
Gelet op de betwisting door de Stichting staat niet vast dat zij, via [E] , in het telefoongesprek van 7 november 2018 een huurovereenkomst heeft gesloten. Deze kortgedingprocedure leent zich ook niet voor bewijslevering. Het hof acht echter ook niet op voorhand zeer aannemelijk dat [E] zich zodanig heeft uitgelaten dat de bewindvoerder mocht begrijpen dat het tekenen van het huurcontract nog slechts een formaliteit zou zijn. Daaraan staat immers al in de weg dat de Stichting nog niet beschikte over de verhuurders- en inkomensverklaring terwijl er, zie bij 3.7 slot, ook nog een ondertekende verklaring moest komen waarmee werd ingestaan voor de juistheid van de inkomensgegevens.
De bewindvoerder heeft niet onderbouwd waarom hij mocht begrijpen dat bij kamerhuur een verhuurdersverklaring niet nodig zou zijn, zoals in zijn pleitnotitie is opgenomen.
5.8
In dit geval heeft de Stichting haar weigering om met [geïntimeerde] een huurovereenkomst te sluiten niet gebaseerd op de nog ontbrekende stukken, maar op een openstaande huurschuld uit 2014. Die schuld zou niet naar voren komen in de nog aan te leveren verhuurdersverklaring, omdat de verhuurder van de huidige woonruimte van [geïntimeerde] een andere verhuurder is.
Voor zover de bewindvoerder aan zijn vordering ten grondslag legt dat de Stichting haar weigering om de woning ter beschikking te stellen niet mag baseren op andere gegevens dan waarom zij in eerdere correspondentie heeft gevraagd, deelt het hof die opvatting voorshands niet. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt niet dat de door de kandidaat-huurder aan te leveren stukken en daaruit blijkende informatie een limitatieve opsomming vormen van eisen/voorwaarden om te transformeren van definitieve kandidaat (zie onder 3.8) naar huurder van de woning. Omdat de Stichting een toegelaten instelling is in de zin van artikel 19 lid 1 van de Woningwet en (schaarse) sociale huurwoningen op een rechtvaardige wijze moet verdelen, mede gelet op de Huisvestingswet en de toepasselijke Huisvestingsverordening, dienen toe- of afwijzingscriteria echter wel objectief te zijn, niet aan willekeur te zijn overgelaten en te passen bij de maatschappelijke doelstelling van toegelaten instellingen. Daarbij heeft de Stichting wel een zekere mate van beoordelingsvrijheid, mede gelet op haar wettelijke taak om de leefbaarheid in de omgeving van haar woningen op peil te houden (artikel 45 lid 2 onder f Woningwet).
5.9
In hoger beroep heeft de Stichting onbetwist aangevoerd dat zij als beleid heeft dat huurders, die eerder wegens bijvoorbeeld een huurschuld ontruimd zijn, gedurende een aantal jaren niet meer in aanmerking komen voor een corporatiewoning. Uit een in de appeldagvaarding opgenomen (en als productie bijgevoegde) verklaring van mw. [F] , [---] werkzaam bij de gemeente Hilversum, blijkt dat deze beleidslijn geldt in de hele Gooi- en Vechtstreek en dat alle gemeenten in die regio generiek beleid hebben vastgesteld voor uitgezette woningzoekenden (Huisvesting maatschappelijke doelgroepen). Daarbij kan een nieuwe kans worden geboden, met zorg en begeleiding, via een huurcontract onder voorwaarden en mogelijk met voorrang. Daarvoor dient [geïntimeerde] zich te melden bij het Sociaal Plein van de gemeente, hetgeen [F] meer dan eens, doch vergeefs, heeft gepoogd onder de aandacht te brengen van de bewindvoerder, zoals in deze verklaring staat.
Het bedoelde generieke beleid is volgens de Stichting ook verankerd in de toepasselijke huisvestingsverordening.
Tegen de achtergrond van dit generieke, regionale beleid kan niet worden gezegd dat de Stichting de ‘onderhandelingen’ over de totstandkoming van een gewone huurovereenkomst met [geïntimeerde] in dit stadium niet meer zou mogen afbreken door haar, gelet op de eerdere ontruiming en de nog openstaande rekening, als huurster te weigeren.
5.1
Aan het voorgaande doet niet af dat de huidige leefomstandigheden voor [geïntimeerde] zeer schrijnend zijn en zij ook om medische redenen urgent een veilige woonomgeving behoeft. Dat de bewindvoerder ertoe zal bijdragen dat de huur voor een vervangende woning steeds tijdig wordt betaald, is evenmin reden voor een ander oordeel.
5.11
De grieven 3 tot en met 6 zijn gegrond. Dat brengt mee dat het hof alsnog de subsidiaire grondslag van de vordering van de bewindvoerder moet bespreken: de Stichting zou onrechtmatig hebben gehandeld en toewijzing van de woning is een passende ordemaatregel. Daartoe voert de bewindvoerder aan dat de Stichting, gelet op haar maatschappelijke positie en doelstelling, extra zorgvuldigheid in haar besluitvorming moet betrachten en daarbij ook zorgvuldig de belangen dient af te wegen. In dit geval dient de contractsvrijheid te wijken voor het zwaarder wegende belang van [geïntimeerde] , aldus de bewindvoerder.
Deze subsidiaire grondslag is vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Het hof verwijst naar wat hiervoor onder 5.8 tot en met 5.10 is overwogen. Van onrechtmatig onzorgvuldig handelen (waarbij het hof verwijst naar de laatste twee zinnen van overweging 5.8) is niet gebleken. Ook op de subsidiaire grondslag is de vordering niet toewijsbaar.
5.12
Het vonnis, waarvan beroep, moet dan ook vernietigd worden en de vordering van de bewindvoerder moet alsnog worden afgewezen. Om die reden kan bespreking achterwege blijven van
grief 7, gericht tegen de formulering van het dictum dat zich niet verdraagt met de beperkingen van een kort geding.
Het hof vertrouwt erop dat de bewindvoerder in overleg met de gemeente op zeer korte termijn een passende oplossing realiseert ten behoeve van de [geïntimeerde] . Dat neemt niet weg dat het hof de bewindvoerder zal moeten veroordelen in de proceskosten van eerste aanleg en van hoger beroep, aan de zijde van de Stichting in eerste aanleg te stellen op € 626,- griffierecht en € 633,- salaris advocaat, en in hoger beroep op € 106,59 kosten exploot,
€ 741,- griffierecht en € 1.074,- salaris advocaat volgens liquidatietarief (1 punt, tarief II).

6.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 14 december 2018 van de voorzieningenrechter te Lelystad;
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van de Stichting in eerste aanleg en in hoger beroep,
voor de eerste aanleg vastgesteld op € 626,- griffierecht en € 633,- salaris advocaat
en in hoger beroep op € 847,59 verschotten en € 1.074,- salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. H. de Hek en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019 door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier.