ECLI:NL:GHARL:2019:5025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.891
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor snelheidsovertreding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 1 juni 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De gemachtigde voerde aan dat de kantonrechter in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor, omdat hij geen oproep voor de zitting op 1 juni 2017 had ontvangen. Het hof oordeelt dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen specifieke vormvoorschriften kent voor de oproeping van partijen. De toezending van het proces-verbaal van de eerste zitting was voldoende om de gemachtigde op de hoogte te stellen van de tweede zitting.

Daarnaast werd aangevoerd dat de beslissing van de kantonrechter niet kon standhouden omdat er geen afschrift van het procesdossier was verstrekt. Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet verplicht was om dit afschrift te verstrekken, aangezien de gemachtigde had aangegeven niet te willen betalen voor de kosten van het afschrift. Het hof concludeert dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden en dat de kantonrechter voldoende gemotiveerd heeft beslist.

De betrokkene had een administratieve sanctie van € 152,- opgelegd gekregen voor een snelheidsovertreding op 3 april 2016. De gemachtigde betwistte de locatie van de overtreding en de geldigheid van de sanctie. Het hof heeft vastgesteld dat de gedraging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op de Huijbergseweg, waar de maximumsnelheid van 60 km/h gold. Het hof heeft de pleegplaats gewijzigd van Huijbergen naar Hoogerheide, maar heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard. Het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.220.891
17 juni 2019
CJIB 197124115
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 1 juni 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 23 december 2017, 16 juli 2018, 19, 20 en 21 september 2018 zijn nog brieven van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het fundamenteel beginsel van hoor en wederhoor. De gemachtigde heeft geen brief van de rechtbank ontvangen waarin hij is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 1 juni 2017. In het dossier is in het geheel geen oproepbrief voor die zitting aanwezig.
2. Artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om (...) op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen."
3. Uit het dossier blijkt het volgende. De gemachtigde is bij brief van 16 januari 2017 opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter op 23 februari 2017 om 9.30 uur. De gemachtigde heeft de ontvangst ervan niet ontkend. Van de zitting op 23 februari 2017 is een proces verbaal opgemaakt. Daarin staat dat de gemachtigde en de betrokkene niet zijn verschenen. Ook staat daarin: "De kantonrechter ziet dan ook aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden tot de terechtzitting van
1 juni 2017 om 11.00 uurin het gerechtsgebouw te bergen op Zoom, Zuid-Oostsingel 41, teneinde de gemachtigde in de gelegenheid te stellen de gronden voor het beroep bij de kantonrechter kenbaar te maken. De officier van justitie zal de gelegenheid krijgen hierop ter zitting te reageren." Bij brief van 7 april 2017 is een afschrift van dit proces-verbaal aan de gemachtigde toegezonden. In zijn brief van 16 april 2017 aan de rechtbank schrijft de gemachtigde dat hij de brief van 7 april 2017 ontving en verzoekt hij - voor zover hier van belang - om tijdige toezending van het
procesdossier, "dan kunnen de overige beroepsgronden ruim voor de zitting van 1 juni 2017 worden toegezonden."
4. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De Wahv kent geen vormvoorschrift voor de wijze waarop een partij moet worden opgeroepen voor een zitting. Met de toezending van het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2017 is de gemachtigde dan ook behoorlijk opgeroepen voor de zitting van 1 juni 2017.
5. De gemachtigde voert aan dat de beslissing van de kantonrechter geen stand kan houden, omdat geen afschrift van het procesdossier is toegezonden, terwijl daar wel om was verzocht. Zodoende is niet gehandeld zoals artikel 11, vierde lid (oud), van de Wahv voorschrijft.
6. Dit verweer treft geen doel. In de procedure bij de kantonrechter geldt voor het verstrekken van stukken de regeling van artikel 11, vierde lid (oud), van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Voor het verstrekken van afschriften mag overeenkomstig de Wet griffierechten in burgerlijke zaken geld in rekening worden gebracht.
7. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 18 april 2017 gereageerd op de onder 3 genoemde brief van de gemachtigde van 16 april 2017. De griffier deelt in die brief mee dat op grond van artikel 11 van de Wahv voor het verstrekken van de afschriften in dit geval € 7,68 in rekening wordt gebracht en verzoekt de gemachtigde aan te geven of hij zijn verzoek om afschriften handhaaft nu hij bekend is met de kosten. In reactie daarop schrijft de gemachtigde in zijn brief van 20 april 2017 dat het antwoord op de vraag of een afschrift van de zaakstukken nodig is, volmondig ja is. Hij vervolgt zijn brief met: "Ik stel in dat kader vast dat de rechtbank zich reeds voorafgaand aan de zitting op het standpunt stelt dat geen afschrift van het procesdossier wordt toegezonden, terwijl (dus) de mondelinge en inhoudelijke behandeling van de zaak nog zou moeten plaatsvinden. Ik stel voorts vast dat het standpunt van de rechtbank slechts kan worden beïnvloed door de betaling van een geldsom. Dat is onaanvaardbaar." Dit kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat de gemachtigde niet wenst te betalen voor een afschrift van het procesdossier. Gelet hierop hoefde in de procedure bij de kantonrechter geen afschrift van het procesdossier te worden verstrekt.
8. De gemachtigde klaagt er ook over dat de kantonrechter onvoldoende is ingegaan op de klacht dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd dient te worden wegens schending van de hoorplicht. In hoger beroep voert de gemachtigde voor het eerst aan dat de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord in verband met de inadequate wijze waarop daarover in de rechtsmiddelverwijzing op de inleidende beschikking wordt gesproken.
9. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht. In de fase van het administratief beroepschrift is niet verzocht om te worden gehoord. De stelling van de gemachtigde over de reden waarom een dergelijk verzoek niet is gedaan, mist feitelijke grondslag. De inleidende beschikking in deze zaak is gedateerd 7 september 2015 en de tekst over het horen op de inleidende beschikking was toen reeds gewijzigd (vgl. het arrest van het hof van 23 maart 2018, www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2018:2939). In de procedure bij de kantonrechter was slechts aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie wegens schending van de hoorplicht vernietigd diende te worden. De kantonrechter heeft overwogen dat hij constateert dat de gemachtigde bij het instellen van beroep bij de officier van justitie zich nog niet had gesteld namens de betrokkene. In zoverre leidt de beslissing van de kantonrechter aan een motiveringsgebrek. Tot vernietiging van diens beslissing hoeft dat niet te leiden.
10. Tot slot voert de gemachtigde een grond aan tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 152,- is opgelegd ter zake van "overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 18 km/h (verkeersbord A1). Deze gedraging zou zijn verricht op 3 april 2016 om 12:13 uur te Huijbergen met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] . De officier van justitie had de pleeglocatie gewijzigd van Abdijlaan in Huijbergseweg.
11. De gemachtigde voert aan dat op de foto staat dat de gedraging is verricht te Huijbergen, ter hoogte van de Abdijlaan, Westerstraat en Putseweg. Deze straten liggen niet in elkaars nabijheid. De betrokkene meende in eerste instantie op de foto de locatie te herkennen als zijnde de Huijbergseweg te Huijbergen, maar twijfelt hierover. Dit mede gelet op het feit dat de aanduiding in de zaakstukken onduidelijk is. Op de Putseweg en Abdijlaan is de toegestane maximumsnelheid 80 km/uur. Van bebording die een lagere maximumsnelheid aanduidt is niet gebleken. De bebording was onduidelijk.
12. Op de foto in het dossier staat het voertuig van de betrokkene, staat dat op datum en tijd als hiervoor vermeld een snelheid van 81 km/h is gemeten en staan de drie door de gemachtigde genoemde straatnamen. In administratief beroep had de betrokkene aangevoerd dat hij nooit over de Abdijlaan rijdt en op de door hem opgevraagde foto van de gedraging ziet dat deze is gemaakt op de Huijbergseweg. Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie de verbaliserend ambtenaar om een toelichting gevraagd. Deze heeft in zijn proces-verbaal van 23 juni 2016 verklaard dat hij op 3 april 2016 van 9.30 uur tot 15.00 uur een radarcontrole hield aan de
Huijbergseweg, gelegen buiten de bebouwde kom van Hoogerheidein de gemeente Woensdrecht en dat hij abusievelijk als controlelocatie heeft ingevoerd Abdijlaan. Op de Huijbergseweg geldt ter hoogte van de controleplaats een maximum snelheid van 60 km/h, aangegeven door middels van bord A1 60 zone. Voor aanvang van de snelheidscontrole heeft hij de borden gecontroleerd.
13. Gelet op de foto van de gedraging en deze verklaring van de ambtenaar kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht op de Huijbergseweg te Hoogerheide. Hetgeen de gemachtigde aanvoert geeft geen aanleiding tot twijfel dat daar door middel van borden een toegestane maximumsnelheid van 60 km per uur werd aangegeven.
14. Naar aanleiding van voormeld proces-verbaal heeft de officier van justitie in administratief beroep wel de pleeglocatie gewijzigd van Abdijlaan in Huijbergseweg, maar niet de pleegplaats van Huijbergen in Hoogerheide. Het hof zal dat alsnog doen, nu de betrokkene blijkens zijn beroepschrift tegen de inleidende beschikking wist waartegen hij zich had te verdedigen en hij door die wijziging niet in zijn belangen is geschaad.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).
16. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
wijzigt (nogmaals) de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking waarbij onder CJIB-nummer 197124115 de administratieve sanctie is opgelegd, in die zin dat de pleegplaats komt te luiden Hoogerheide;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.