ECLI:NL:GHARL:2019:5362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.225.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor parkeergedraging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 15 september 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, waarbij een proceskostenvergoeding van € 247,50 werd toegewezen. De betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 19 augustus 2016. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de beschikking in strijd met artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder had moeten zijn. Het hof oordeelt dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding is geweest en bevestigt de beslissing van de kantonrechter. De stelling van de gemachtigde dat de bestuurder met de verbalisant heeft gesproken, wordt niet aannemelijk geacht, omdat dit niet voldoende is onderbouwd. Het hof concludeert dat de sanctie terecht aan de kentekenhouder is opgelegd en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.225.889
28 juni 2019
CJIB 200876329
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 15 september 2017
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 247,50.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod/parkeerverbodszone”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 augustus 2016 om 10.24 uur op de Baljuwstraat te Ridderkerk met het voertuig met het kenteken
[YY-000-Y] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat vanaf de eerste communicatie is aangevoerd dat de beschikking in strijd met artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) aan de kentekenhouder is opgelegd. Het zaakoverzicht noch het brondocument bevat enige motivering hieromtrent. De bestuurder heeft volgens de betrokkene met de verbalisant staan praten, waarna de beschikking uitgereikt is. Een en ander dient te leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking. De kantonrechter heeft overwogen dat de stelling van de betrokkene hieromtrent onvoldoende is onderbouwd. Dat doet volgens de gemachtigde niet ter zake, omdat het dossier geen aanleiding geeft om aan te nemen dat die mogelijkheid er niet was en de betrokkene zich erop beroept dat de bestuurder staande gehouden had moeten worden. De kantonrechter had minimaal nader onderzoek behoren te gelasten, evenals de officier van justitie in administratief beroep.
3. Het hof stelt voorop dat artikel 5 van de Wahv - voor zover hier van belang - bepaalt dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd in het algemeen - ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
4. In de onderhavige zaak is de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder is opgelegd. Hoewel hieromtrent niets uit het dossier blijkt, kan in beginsel dus ervan uit worden gegaan dat de sanctie terecht aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Het hof acht daarbij mede van belang dat de ambtenaar heeft verklaard dat het voertuig ter plaatse stond geparkeerd. Daaruit vloeit immers voort dat niemand bij het voertuig aanwezig was en zich aldus geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Slechts ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
5. De stelling van de gemachtigde dat vanaf de eerste communicatie is aangevoerd dat de beschikking in strijd met artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder is opgelegd berust niet op feitelijke grondslag. In administratief beroep is hieromtrent in het geheel geen verweer gevoerd. In de procedure bij de kantonrechter heeft de gemachtigde slechts opgemerkt dat niet is gebleken dat het niet mogelijk was de beschikking aan de bestuurder op te leggen en dat het dossier zo dun is dat niet te bepalen valt of er geen redelijke kans was (het hof begrijpt: dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan). Deze stelling is onvoldoende om te kunnen gelden als een verweer waarop de rechter een uitdrukkelijke beslissing dient te nemen. Niet is immers gesteld en onderbouwd dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding voordeed en dat de sanctie derhalve aan de bestuurder had moeten worden opgelegd. Reeds hierom kunnen de verweren dat de officier van justitie en de kantonrechter nader onderzoek hadden moeten gelasten niet slagen (vgl. het arrest van het hof van 18 mei 2018, vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2018:4559) .
6. De gemachtigde voert in hoger beroep voor het eerst aan dat de bestuurder van het geparkeerde voertuig met de verbalisant heeft gepraat, waarna de beschikking is uitgereikt, zodat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd.
7. Het hof gaat in het onderhavige geval echter ervan uit dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De stelling dat de bestuurder van het geparkeerde voertuig met de ambtenaar zou hebben gesproken is niet nader onderbouwd, zo is bijvoorbeeld niet de aankondiging van beschikking overgelegd die op straat aan de bestuurder van het geparkeerde voertuig zou zijn uitgereikt, en uit de verklaring van de ambtenaar blijkt niet dat hij de bestuurder heeft gezien of gesproken. Het hof acht een en ander aldus niet aannemelijk. Voor het inwinnen van informatie bij de ambtenaar daaromtrent bestaat geen aanleiding. De ambtenaar heeft terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
8. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
9. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.