Tijdens het onderzoek van de Gemeente is gebleken dat er vier medewerkers zijn die de dagbesteding verzorgen, te weten de heer [vader] . (de vader van [directeur/eigenaar] ), [moeder] (de moeder van [directeur/eigenaar] , hierna [moeder] ), [medewerker 3] en [medewerker 4 ] . Over de inzetbaarheid van deze medewerkers geldt het volgende.
[vader]beschikt weliswaar over het vereiste zorggerelateerde diploma (maatschappelijk werker, MBO 4), maar hij is door zijn ernstige depressie niet geschikt voor het leveren van zorg en ondersteuning aan de cliënten van Mozaïek , waardoor de vereiste kwaliteit van zorg niet is gewaarborgd. [vader] ontvangt namelijk sinds 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (80-100%) van het UWV vanwege ernstige psychische klachten. Ter zitting heeft [directeur/eigenaar] naar voren gebracht dat zijn vader zich fit genoeg voelt om te werken en dat zijn vader om die reden in november 2018 aan het UWV heeft bericht geen uitkering meer te willen ontvangen. Het hof acht deze enkele niet nader (met medische stukken) onderbouwde mededeling, afgezet tegen de langdurige en volledige arbeidsongeschiktheid van [vader] . en de van 18 oktober 2018 daterende aanvraag van [vader] . om een aanvullende uitkering vanwege ernstige psychische klachten, in het bestek van dit kort geding onvoldoende om te oordelen dat [vader] . thans wel geschikt is voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen Mozaik.
[moeder]heeft geen enkele voor de zorg relevante opleiding gevolgd, hetgeen op grond van de raamovereenkomsten 2017 en 2019 wel is vereist. Hoewel zij volgens [directeur/eigenaar] slechts is ingezet als vrijwilligster en zij geen werkzaamheden als begeleidster heeft verricht, blijkt uit het onderzoek het tegendeel. Ter zitting heeft [directeur/eigenaar] naar voren gebracht dat zijn moeder enkel om administratieve redenen weleens als begeleidster is geregistreerd, maar dat dit niet betekent dat zij daadwerkelijk voor de groep heeft gestaan. Het hof is van oordeel dat de toezichthouders er in beginsel van mogen uitgaan dat degene die als begeleidster staat geregistreerd (zie bijvoorbeeld p. 20 van het onderzoeksrapport van 31 december 2018 waarin een cliënte van Mozaïek verklaart: “
Begeleidster is Mevrouw [moeder] de moeder van [persoon 3] komt wekelijks bij mij thuis”) ook degene is die de zorg op dat moment daadwerkelijk heeft verleend.
[medewerker 3]beschikt over een afgeronde MBO-3 opleiding ‘Medewerker maatschappelijke zorg’. Zoals hierboven weergegeven zijn de opleidingsvereisten voor de begeleiding van OMD2 cliënten op grond van de raamovereenkomst 2019 verzwaard en is een MBO4 opleiding vereist, tenzij de medewerker minimaal 2 jaar relevante werkervaring heeft en aanvullende trainingen heeft gevolgd op het gevraagde niveau. Over dit laatste heeft [directeur/eigenaar] ter zitting weliswaar gesteld dat in 2018 het volgen van trainingen nog geen vereiste was en dat hij voldoende deskundig personeel in dienst heeft om [medewerker 3] een externe training te laten volgen, maar hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit al heeft plaatsgevonden (met ingang van 2019 was dit een vereiste), zodat het hof er voorshands vanuit gaat dat ook [medewerker 3] onvoldoende gekwalificeerd is om OMD2 cliënten te begeleiden onder de werking van de raamovereenkomst 2019.
[medewerker 4 ]beschikt over een MBO4 diploma sociaal-cultureel werker.
[directeur/eigenaar] heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat een ex-werknemer, [ex-medewerker] , tot en met mei 2018 bij Mozaïek in dienst was en per 1 september 2018 een oproepcontract heeft gekregen, zodat [ex-medewerker] ook bij het onderzoek naar het aantal medewerkers betrokken had moeten worden. [directeur/eigenaar] heeft echter nagelaten inzichtelijk te maken dat [ex-medewerker] ook daadwerkelijk in de onderzoeksperiode (september-december 2018) is opgeroepen (en met welke frequentie) en welke werkzaamheden hij voor Mozaïek heeft verricht, zodat het hof hieraan voorbij gaat.