Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Coöperatieve Rabobank U.A.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
vermeerderd met de proceskosten, met rente.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] heeft in maart 2017 een krediet van € 65.000,- aangevraagd bij Freo, een handelsnaam van De Lage Landen Financiering B.V. In diezelfde periode heeft [appellant] een krediet van € 50.000,- aangevraagd bij Qander Consumer Finance B.V. (hierna: Qander). Bij beide aanvragen heeft [appellant] vermeld dat hij op 1 maart 2016 in dienst is getreden bij [werkgever] (hierna: [werkgever] ) in de functie van [functienaam] en dat zijn maandloon € 7.941,- bedraagt. [appellant] heeft bij beide aanvragen een loonstrook over de maand februari 2017 meegestuurd. Op deze loonstrook is onder meer vermeld dat [appellant] op 1 maart 2016 bij [werkgever] in dienst is getreden, dat zijn “vorig fiscaal jaarloon” € 97.260,- heeft bedragen, en dat het bruto maandloon € 7.941,- bedraagt. Freo heeft op 14 maart 2017 telefonisch contact met [appellant] opgenomen en nadere vragen over de kredietaanvraag gesteld. Op 17 maart 2017 heeft [appellant] aan Freo meegedeeld niet te beschikken over de twee door Freo gevraagde extra loonstroken, omdat hij niet eerder dan op 1 februari 2017 in dienst van [werkgever] was getreden, na een stage in de periode van 1 maart 2016 tot 1 februari 2017. Freo heeft op 20 maart 2017de kredietaanvraag afgewezen. Qander heeft de kredietaanvraag eveneens afgewezen. Bij brief van 14 augustus 2017 heeft Rabobank aan [appellant] bericht dat hij is geregistreerd in het Incidentenregister van Rabobank, het bijbehorend EVR en het IVR. Rabobank heeft aangifte van poging tot oplichting door [appellant] gedaan. De officier van justitie heeft de naar aanleiding van die aangifte gestarte strafzaak tegen [appellant] geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Ik werk in loondienst (€ 3174 bruto p mnd) naast de werkzaamheden die ik voor mijn eigen bedrijf verricht, dus indien het tegenvalt zal ik dat daarmee compenseren.”Zonder nadere toelichting van de zijde van [appellant] – die slechts heeft betoogd dat de financieringsaanvraag door [medewerker werkgever] hem niet regardeert – valt niet in te zien waarom [medewerker werkgever] zelf in loondienst zou werken voor een salaris van € 3.174,- bruto per maand en [appellant] een bedrag van € 7.941,- zou betalen.