In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de vraag of een beklemde meier door verkrijgende verjaring een erfdienstbaarheid kan doen ontstaan. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], eigenaar van een landbouwbedrijf, en [geïntimeerden] c.s., die eigenaar zijn van de boerderij 'Huis der Muuren'. De erfdienstbaarheid in kwestie was oorspronkelijk gevestigd in 1912, maar kwam in 1994 te vervallen door een ruilverkaveling. [geïntimeerden] c.s. stelden dat zij door verjaring opnieuw recht hadden verkregen op het gebruik van een betonpad dat hen toegang verleende tot de openbare weg.
Het hof heeft in een tussenuitspraak van 16 juli 2019 de feiten en het procesverloop uiteengezet. Het hof verwees naar een eerdere uitspraak van 23 oktober 2018, waarin een comparitie ter plaatse was gelast. Tijdens de comparitie werd vastgesteld dat de situatie rondom de percelen van beide partijen was veranderd. Het hof oordeelde dat de bewijslast bij [geïntimeerden] c.s. lag om aan te tonen dat zij door verjaring een recht van erfdienstbaarheid hadden verworven. Het hof liet [appellant] toe tot het tegenbewijs tegen het vermoeden dat [geïntimeerden] c.s. te goeder trouw het betonpad gebruikten als rechthebbenden op de erfdienstbaarheid.
De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom erfdienstbaarheden en verjaring, en de rol van de beklemde meier in dit proces. Het hof hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat getuigenverhoren zouden plaatsvinden om de feiten verder te onderzoeken.