ECLI:NL:GHARL:2019:5900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
W200.215.978/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in civiele procedure wegens niet-ontvankelijkheid en misbruik van wrakingsinstrument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2019 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de raadsheren R.E. Weening, I.F. Clement en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck. Het verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard omdat het wrakingsverzoek wederom niet was ondertekend door een advocaat, wat vereist is in civiele procedures. Dit was niet de eerste keer dat verzoeker een wrakingsverzoek indiende; eerder, op 9 mei 2019, had hij al een verzoek ingediend dat op 13 juni 2019 was afgewezen om dezelfde redenen. De wrakingskamer oordeelde dat het nieuwe verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend waren geworden. De wrakingskamer benadrukte dat het indienen van herhaalde wrakingsverzoeken zonder nieuwe gronden kan worden gezien als misbruik van het wrakingsinstrument. Daarom werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.215.978/03
beslissing van 17 juli 2019
op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna: verzoeker,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van:
mrs. R.E. Weening, I.F. Clement en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.215.978/01 een procedure aanhangig tussen verzoeker en [naam] , wonende te [woonplaats] .
1.2
In deze procedure heeft - voor zover hier van belang - op 20 maart 2019 een pleidooi plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof, waarbij is medegedeeld dat op 28 mei 2019 arrest zou worden gewezen.
1.3
Verzoeker heeft op 9 mei 2019 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend van bovengenoemde raadsheren. Dit wrakingsverzoek is geregistreerd onder zaaknummer 200.215.978/02 en behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 6 juni 2019.
1.4
Verzoeker is bij beslissing van de wrakingskamer van 13 juni 2019 in zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Aan deze beslissing heeft de wrakingskamer - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat het schriftelijke wrakingsverzoek niet ondertekend is door een advocaat, terwijl dit in civiele procedures wel is voorgeschreven en het wrakingsverzoek te laat is ingediend.
Ten overvloede heeft de wrakingskamer overwogen dat het wrakingsverzoek, indien wel tot ontvankelijkheid zou zijn gekomen, niet tot toewijzing had kunnen leiden. Het enkele feit dat door de raadsheren niet onmiddellijk mondeling op het verzoek tot het horen van getuigen is beslist, geeft in het geheel geen blijk van enige partijdigheid. Daarbij komt - zo vervolgt de wrakingskamer - dat een dergelijke beslissing een procesbeslissing betreft die slechts kan worden aangevochten door het instellen van cassatie. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen sluit uit dat met het middel van wraking tegen dergelijke beslissingen wordt opgekomen (vgl. Hoge Raad d.d. 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
1.5
Bij brief van 21 juni 2019 heeft verzoeker opnieuw een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend van bovengenoemde raadsheren. Verzoeker heeft aan dit wrakingsverzoek (opnieuw) ten grondslag gelegd dat er nog steeds niet is beslist op zijn verzoek om getuigen te horen.

2.De beoordeling van het verzoek

de ontvankelijkheid

2.1
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. Het verzoek van verzoeker is (wederom) niet ondertekend door een advocaat, terwijl dit voor een schriftelijk wrakingsverzoek in een civiele zaak wel is voorgeschreven. De wrakingskamer verwijst in dit kader naar hetgeen hierover in rechtsoverweging 1. van de beslissing van de wrakingskamer van 13 juni 2019 is overwogen. Hoewel aan verzoeker in beginsel de gelegenheid dient te worden gegeven om zijn verzuim te herstellen (vlg. art. 281 lid 1 in verbinding met artikel 362 Rv; zie Hoge Raad d.d. 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633), ziet de wrakingskamer ook in het onderhavige geval aanleiding hiervan af te wijken. De wrakingskamer overweegt hiertoe als volgt.
2.2
Op grond van artikel 37 lid 4 Rv wordt een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter(s) niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Uit het tweede schriftelijke wrakingsverzoek (dat betrekking heeft op dezelfde gronden) blijkt niet van feiten en omstandigheden die verzoeker na het eerdere wrakingsverzoek bekend zijn geworden. Het enkele feit dat de uitspraak in de civiele procedure, na indiening van het eerste wrakingsverzoek, - al dan niet ten gevolge van de schorsende werking van dat verzoek - op de rol van 6 augustus 2019 is geplaatst, is daartoe onvoldoende. Ook om die reden kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek tot wraking. Gelet hierop komt de wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek. Een mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.3
De wrakingskamer kan op grond van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat in geval van misbruik van het middel van wraking een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen (vgl. Hoge Raad d.d. 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3579). Aangezien verzoeker in de onderhavige zaak de civiele kamer van het hof meerdere keren heeft gewraakt, waarbij de verzoeken in de kern neerkomen op klachten over het (mogelijk) afwijzen van zijn verzoeken (tot het horen van getuigen), gebruikt verzoeker het instrument van wraking als een verkapt rechtsmiddel. Het herhaaldelijk indienen van dergelijke wrakingsverzoeken betreft een zodanige miskenning van de aard en functie van het wrakingsinstrument dat, naar het oordeel van de wrakingskamer, gesproken dient te worden van 'misbruik' als bedoeld in artikel 39 lid 4 Rv. Daarom zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.J. Beswerda en L.G. Wijma, leden van de wrakingskamer, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.