5.3.In punt 11 van de memorie van grieven en punt 6 e.v. van zijn akte na memorie van antwoord heeft [appellant] aangevoerd dat hij telefonisch aan VEH heeft laten weten dat er door de keurder gekeken moest worden naar de tegelvloer, en wel omdat tegels los kunnen zitten of voegen niet goed meer zijn, waardoor vervanging noodzakelijk kan zijn. Hierop ziet volgens [appellant] de vermelding op bladzijde 4 van het keuringsrapport:
"Zijn er speciale aandachtspunten van de opdrachtgever?
Diversen telefonisch besproken."
[geïntimeerde 2] en Eigen Huis BA hebben betwist dat [appellant] op deze manier uitdrukkelijk heeft gevraagd om onderzoek van de tegelvoer. [appellant] heeft geen specifiek bewijs aangeboden van zijn desbetreffende stelling. Bij die stand van zaken kan er niet van worden uitgegaan dat [appellant] specifiek heeft gevraagd om bij de keuring goed te kijken naar de staat van de tegelvloer. Zulks volgt in ieder geval niet uit de hiervoor geciteerde, algemene mededeling in het keuringsrapport.
5.4.1.Met grief 2 voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling dat [geïntimeerde 2] in diens keuringsrapport heeft verzuimd te constateren dat 33 tot 50% van de voegen van de tegelvloer beschadigd was, dat veel vloertegels hol klonken en dat veel vloertegels los lagen. Volgens [appellant] blijkt uit de verklaringen van [regiomanager Eigen Huis] , [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , in samenhang bezien, voldoende dat die gebreken aanwezig waren en dat [geïntimeerde 2] de keuring daarom niet correct heeft uitgevoerd.
[geïntimeerde 2] en Eigen Huis BA hebben uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat de door [appellant] gestelde gebreken aanwezig waren ten tijde van de keuring en dat [geïntimeerde 2] die tijdens de keuring had kunnen en moeten opmerken. Zij wijzen erop dat pas in oktober 2014 melding is gemaakt van de beschadiging van de vloer, mogelijk nadat de badkamer al vervangen was.
5.4.2.Bij de beoordeling van deze grief gaat het om de vraag wat de toestand van de tegelvloer was ten tijde van de keuring op 13 mei 2014 en of [geïntimeerde 2] toen verzuimd heeft [appellant] te wijzen op de (slechte) staat van de vloer. De bewijslast van een en ander ligt in beginsel bij [appellant] . Vaststaat dat [appellant] pas medio oktober over de staat van de vloer geklaagd, dus ruim twee maanden na de overdracht van de woning. Ook staat vast dat er werkzaamheden aan de woning zijn verricht en niet is uit te sluiten dat de staat van de vloer daardoor is verslechterd, temeer nu het hier gaat om een vloer van een zekere leeftijd die niet in optimale conditie verkeerde.
Ten bewijze van de slechte staat van de tegelvloer heeft [geïntimeerde 2] als producties 3 en 4 bij memorie van grieven verklaringen van [bedrijf 1] en Bouwbedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) in het geding gebracht, welke verklaringen op verzoek van [appellant] zijn opgesteld begin 2018. [bedrijf 2] was kennelijk ook bij de verbouwing van de woning betrokken. [bedrijf 2] stelt in haar verklaring dat eind oktober 2014, nadat de badkamer bijna geheel geïnstalleerd was, beschadigingen aan de vloer werden ontdekt. Volgens [bedrijf 2] was zeker 50% van de voegen tussen de vloertegels beschadigd en was ongeveer 40% van de vloertegels holklinkend en dus geheel of gedeeltelijk losliggend. [bedrijf 1] was de aannemer die de badkamer heeft aangelegd nadat de woning begin augustus 2014 aan [appellant] was geleverd. Volgens [bedrijf 1] had 33 tot 50% van het vloeroppervlak zichtbaar beschadigde voegen en waren de voegen zodanig beschadigd dat veel vloertegels los lagen, wat bleek doordat de tegels hol klonken. Wanneer precies [bedrijf 2] en [bedrijf 1] hun constateringen hebben gedaan, blijkt onvoldoende uit hun verklaringen, maar niet is uit te sluiten dat dit pas is gebeurd nadat er verbouwingen in de woning hadden plaatsgevonden. Nu de vloer al een zekere leeftijd had en deze ook niet in optimale conditie verkeerde, kan deze daardoor verslechterd zijn en kan uit deze verklaringen daarom niet worden afgeleid dat de toestand van de vloer ook al in mei 2014 veel slechter moet zijn geweest dan door [geïntimeerde 2] is gerapporteerd. Daar komt bij dat op het moment dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hun bevindingen op schrift stelden, begin 2018, de juistheid van hun stellingen niet meer te controleren was omdat de vloer al in oktober 2014 was vervangen.
5.4.3.De enige verklaring uit 2014 over de vloer is de verklaring van [regiomanager Eigen Huis] , die op 22 oktober 2014 de vloer heeft beoordeeld en daarover op 14 november 2014 heeft gerapporteerd. Uit dat rapport volgt dat er slechts een klein percentage (minder dan 5%) van de vloertegels hol klonk, hetgeen volgens [regiomanager Eigen Huis] evenwel geen gebrek oplevert (de tegels kunnen blijven liggen), en dat hij géén losliggende vloertegels heeft geconstateerd. Wel heeft [regiomanager Eigen Huis] geconstateerd dat tussen 20 en 25% van het vloeroppervlak versleten voegen vertoonde. Het hof stelt vast dat niet is uit te sluiten dat ook ten tijde van het onderzoek van [regiomanager Eigen Huis] er al verbouwingswerkzaamheden hadden plaatsgevonden en dat dit zou kunnen verklaren waarom [regiomanager Eigen Huis] tot een ernstigere beschadiging van de vloer concludeert dan [geïntimeerde 2] in mei 2014. Waar [regiomanager Eigen Huis] echter stelt dat [geïntimeerde 2] dit had moeten constateren en [geïntimeerde 2] en Eigen Huis BA zich hiermee verenigen, gaat ook het hof ervan uit dat het rapport van [regiomanager Eigen Huis] de toestand van de vloer in mei 2014 weergeeft.
5.4.4.Op grond van de hiervoor besproken stukken kan niet worden vastgesteld dat de tegelvloer op 13 mei 2014 méér gebreken vertoonde dan versleten voegen over een oppervlakte van 20 tot 25% en een klein percentage hol klinkende tegels, zoals door [regiomanager Eigen Huis] gerapporteerd. Dat er ook tegels daadwerkelijk los hebben gelegen, kan niet worden aangenomen.
5.4.5.Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, volgt uit de onder 3.14. geciteerde e-mail niet dat de klachtenservice van VEH heeft erkend dat er sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming. Uit de e-mail van VEH blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat het daarin genoemde bedrag van € 350,- is aangeboden als voorstel voor een minnelijke regeling. In de e-mail wordt [appellant] immers gevraagd of hij dat voorstel wil aanvaarden. Van een ondubbelzinnige erkenning van de schade van [appellant] tot dat bedrag is geen sprake geweest.
5.4.6.Verder is van belang dat in het keuringsrapport van [geïntimeerde 2] zes waarderingsnormen zijn gehanteerd (zie bladzijde 5):
uitstekende conditie: verkeert in nieuwstaat;
goede conditie: geen gebreken, incidentele beginnende veroudering;
redelijke conditie: plaatselijke zichtbare veroudering, gebreken kunnen voorkomen;
matige conditie: veroudering, functievervulling komt in gevaar;
slechte conditie: veroudering is onomkeerbaar, functievervulling is niet meer gewaarborgd;
zeer slechte conditie: technisch rijp voor sloop.
[geïntimeerde 2] heeft in zijn keuringsrapport de tegelvloer de kwalificatie 3 (redelijke conditie) gegeven. Ervan uitgaande dat de tegelvloer in mei 2014 over een oppervlakte van 20 tot 25% versleten voegen vertoonde, zoals door [regiomanager Eigen Huis] gerapporteerd, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de staat van de vloer ten tijde van de keuring niet aan die kwalificatie beantwoordde. Gesteld noch gebleken is dat de conditie van de tegelvloer zodanig was dat deze in het keuringsrapport de score 4, 5 of 6 had moeten krijgen. Met name is niet gebleken dat de tegelvloer als gevolg van de door [regiomanager Eigen Huis] geconstateerde slechte voegen niet meer aan zijn functie voldeed of daaraan binnen afzienbare tijd niet meer zou voldoen, dat gehele vervanging van de vloer daarom bouwkundig noodzakelijk was en dat [geïntimeerde 2] dat in het keuringsrapport heeft miskend. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 2] met de kwalificatie van de tegelvloer als redelijk [appellant] er voldoende voor gewaarschuwd dat de tegelvloer gebreken kon vertonen, zoals versleten voegen over een relatief beperkte oppervlakte.
5.4.7.In het licht van het voorgaande kan er niet van worden uitgegaan dat de gebreken die de vloer volgens [regiomanager Eigen Huis] ook al in mei 2014 moeten hebben vertoond, zouden hebben geleid tot een verdergaande waarschuwing in het keuringsrapport. Het is dan aan [appellant] om te bewijzen dat de vloer in mei 2014 ernstigere gebreken vertoonde waarvoor [geïntimeerde 2] had moeten waarschuwen.
5.4.8.[appellant] heeft in punt 112 van de memorie van grieven alleen in algemene zin te bewijzen aangeboden dat de door hem gestelde schade aan de voegen heeft plaatsgehad en dat vervanging nodig was. In het licht van het voorgaande acht het hof dat bewijsaanbod onvoldoende specifiek en ter zake dienend. Zoals hiervoor is overwogen gaat het er immers om hoe de toestand van de vloer was op 13 mei 2014, terwijl de door [appellant] ingenomen stellingen en overgelegde stukken alleen zien op de toestand van de vloer in oktober 2014. De vloer zelf is ook niet meer te onderzoeken omdat deze in oktober 2014 is vervangen. Dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] als getuigen uit eigen wetenschap iets zouden kunnen verklaren over de toestand van de vloer in mei 2014, is niet gebleken. Ook is door [appellant] niet gesteld, en is het hof ook niet anderszins gebleken, dat (en hoe) de door [appellant] in punt 112 van de memorie van grieven andere getuigen wetenschap hebben omtrent de staat van de tegelvloer in mei 2014. Vast staat in ieder geval dat [appellant] zelf niet bij de aankoopkeuring aanwezig was omdat hij in het buitenland verbleef. Uit niets is gebleken dat deze andere getuigen wel uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de toestand van de vloer in mei 2014. Het had op de weg van [appellant] gelegen om het bewijsaanbod nader te concretiseren. Gelet hierop ziet het hof ook onvoldoende aanleiding om [appellant] ambtshalve in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren omtrent (verdere) gebreken aan de vloer per mei 2014.
5.4.9.Daarmee faalt grief 2.
5.5.1.Met grief 3 betoogt [appellant] dat [geïntimeerde 2] in zijn keuringsrapport ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de slechte toestand waarin het voegwerk van de voorgevel van de woning zich bevond. Met name was er volgens [appellant] sprake van loslatende voegen in een hoek van de voorgevel, waar de gevelstenen zelfs los lagen, zodat spoedig herstel noodzakelijk was om het gevaar van vallende stenen te voorkomen. De kantonrechter heeft een en ander miskend, aldus [appellant] .
[geïntimeerde 2] en Eigen Huis BA hebben uitdrukkelijk en gemotiveerd dat het voegwerk slecht was ten tijde van de keuring.
5.5.2.Op bladzijde 21 van het keuringsrapport heeft het metsel- en voegwerk score 2 (goede conditie: geen gebreken, incidentele beginnende veroudering) gekregen. Vermeld is dat het metselwerk is vervuild en moet worden gereinigd (kosten op termijn: € 800,-). In het rapport is niet te lezen dat het metsel- en/of voegwerk (al dan niet op korte termijn) moet worden gerepareerd.
[geïntimeerde 2] , die naar aanleiding van de tweede klacht van [appellant] van 10 december 2010 het voegwerk van de gevel op 7 januari 2015 is komen inspecteren, heeft ook toen geconcludeerd dat het voegwerk goed is, dat er geen noemenswaardige gebreken of beschadigingen zijn en dat er geen reden is om herstelwerkzaamheden uit te laten voeren.
5.5.3.Hiertegenover staat de door [appellant] als productie 5 bij inleidende dagvaarding in het geding gebrachte brief van [bedrijf 3] van 7 juli 2015. Daarin is ten aanzien van de staat van de gevel evenwel niet méér te lezen dan dat er aan het voegwerk van de voorgevel 'heel wat schade' zit. Voorts heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn standpunt de brief van [bedrijf 2] van 24 februari 2018 (productie 6 bij memorie van grieven) in het geding gebracht. In die brief verklaart [bedrijf 2] dat zij bij een inspectie van de voorgevel kennelijk in december 2018 heeft ontdekt dat het linker gevelhoekdeel los metselwerk / losse voegen vertoonde, dat dat gevaarlijk was en dat er daarom direct een reparatie moest plaatsvinden.
Op grond van de inhoud van deze brieven kan naar het oordeel van het hof geenszins worden vastgesteld dat de door [appellant] gestelde schade aan het voegwerk reeds in mei 2014 aanwezig was en dat [geïntimeerde 2] die schade toen had kunnen en moeten opmerken.
Uit de stukken blijkt dat [appellant] de gevels in de periode gelegen tussen de aankoopkeuring en het tweede bezoek van [geïntimeerde 2] op 7 januari 2015 intensief heeft laten reinigen en dat hij in december 2014 een reparatie aan de voorgevel heeft laten uitvoeren. Dan pas - bijna zeven maanden na de keuring – klaagt hij bij VEH over de keuring ten aanzien van het voegwerk. Het moet [appellant] zonder meer duidelijk zijn dat van hem – waar het hier gaat om de vraag of [geïntimeerde 2] in mei 2014 bij de keuring iets heeft gemist en er nadien zeven maanden zijn verlopen en er het nodige aan de gevel is gedaan voordat de klacht is geuit – verwacht wordt dat hij niet kan volstaan met een algemeen bewijsaanbod, maar expliciet aanbiedt te bewijzen dat de gevel ook al in mei gebrekkig was en dat [geïntimeerde 2] dit had moeten zien. Dat heeft [appellant] verzuimd. Gelet op dat tijdsverloop en die werkzaamheden had naar het oordeel van het hof van [appellant] mogen worden verwacht dat zijn bewijsaanbod (punt 112 memorie van grieven) uitdrukkelijk zou zien op de toestand van (het voegwerk van) de gevel ten tijde van de keuring in mei 2014, alsmede op zijn standpunt dat [geïntimeerde 2] de slechte toestand van de voorgevel toen had kunnen en moeten opmerken. [appellant] heeft dat niet gedaan en het gelaten bij het (algemene) aanbod te bewijzen dat herstel van de voorgevel noodzakelijk was. Die enkele stelling kan, indien bewezen, echter niet tot het oordeel leiden dat [geïntimeerde 2] de keuring niet naar behoren heeft uitgevoerd. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is derhalve niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.