ECLI:NL:GHARL:2019:6670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
WAHV 200.225.717
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van administratief beroep en hoorplicht in verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2017. De zaak betreft de tijdigheid van een administratief beroep tegen een inleidende beschikking van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat het beroep niet tijdig was ingesteld. De gemachtigde van de betrokkene stelde echter dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden en dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten.

Het hof oordeelde dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op juiste wijze was gedaan en dat de officier van justitie ten onrechte had gesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was vanwege termijnoverschrijding. Het hof benadrukte dat een niet tijdig ingediend administratief beroepschrift niet automatisch betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie dan ook niet in stand mogen laten. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

Vervolgens beoordeelde het hof de inleidende beschikking. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene de beschikking pas op 30 december 2016 had ontvangen, wat zou betekenen dat de beroepstermijn pas op die datum was begonnen. Het hof oordeelde echter dat de betrokkene de inleidende beschikking had ontvangen binnen de beroepstermijn en dat het beroep niet tijdig was ingesteld. Het beroep tegen de inleidende beschikking werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Het hof wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende beschikking niet werd vernietigd.

Uitspraak

WAHV 200.225.717
19 augustus 2019
CJIB 202662367
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 2 oktober 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , Adviesbureau [C] ,
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie daarom terecht dat beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie de hoorplicht heeft geschonden en dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie dus niet in stand had mogen laten.
3. Het hof stelt vast dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op juiste wijze is gedaan. De officier van justitie is aan dit verzoek voorbij gegaan, omdat het beroep wegens termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn. Dit is niet juist. Een niet tijdig ingediend administratief beroepschrift betekent niet dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, ook niet als in het administratief beroepschrift geen reden is opgenomen waarom te laat beroep is ingesteld. Daarover kan de betrokkene tijdens de hoorzitting worden gehoord (vgl. het arrest van het hof van 27 juni 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:5210 en het arrest van het hof van 27 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11364). Aldus is sprake van een schending van de hoorplicht.
4. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Gelet daarop behoeven de overige bezwaren van de gemachtigde tegen die beslissingen geen bespreking meer. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
5. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene de inleidende beschikking pas op 30 december 2016 heeft ontvangen. Dit betekent dat de beschikking niet is verzonden op de dag die op de beschikking is vermeld, maar pas op 29 december 2016. Omdat de inleidende beschikking toen pas bekend is gemaakt, is de beroepstermijn ook toen pas gaan lopen. Het beroep tegen de inleidende beschikking is dus tijdig ingediend. Dat er veel fout gaat bij de verzending van beschikkingen blijkt volgens de gemachtigde uit de eerder in de procedure door hem overgelegde werkbeschrijving van het CJIB, waarin staat dat wanneer een betrokkene telefonisch contact opneemt met het CJIB en zegt dat hij de beschikking niet heeft ontvangen, hem een nieuwe beschikking wordt toegezonden met een nieuwe dagtekening. Als de betrokkene naar het CJIB zou hebben gebeld, zou haar dus een nieuwe beschikking zijn toegezonden en zou de beroepstermijn opnieuw zijn aangevangen. De betrokkene heeft niet naar het CJIB gebeld, maar heeft in haar beroepschrift gemeld dat zij de beschikking pas veel later heeft ontvangen. Aan het bovengenoemde beleid mocht zij het vertrouwen ontlenen dat zij in haar beroep zou worden ontvangen. Verder voert de gemachtigde aan dat het CJIB de verzending van beschikkingen heeft uitbesteed aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en dus zelf geen grip meer heeft op de verzending. De gemachtigde verwijst hierbij naar het door hem in hoger beroep overgelegde convenant tussen het CJIB en DUO.
6. In de door de gemachtigde overgelegde ongedateerde werkbeschrijving van het CJIB "Het versturen van een nieuwe OLA (het hof begrijpt: optisch leesbare acceptgirokaart)" staat - samengevat en voor zover relevant - dat wanneer een betrokkene naar aanleiding van de ontvangst van de eerste aanmaning telefonisch contact opneemt met het CJIB met de mededeling dat hij de beschikking nooit heeft ontvangen, aan de betrokkene een nieuwe beschikking wordt toegestuurd en de eventueel opgelegde verhoging ongedaan wordt gemaakt, indien aan de in de werkbeschrijving omschreven voorwaarden wordt voldaan.
7. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
8. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt voorts dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
9. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een beslissing is verstuurd. Dat is van belang voor de vraag wanneer de beroepstermijn start. Als dat aannemelijk is gemaakt en de geadresseerde heeft niet tijdig beroep ingesteld, dan kan aan de orde komen of de overschrijding van de beroepstermijn aan de geadresseerde kan worden toegerekend. Het is dan aan de geadresseerde om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat de beslissing is ontvangen. Slaagt dat, dan is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het document wel is ontvangen.
10. In het zaakoverzicht staat dat de inleidende beschikking op 12 november 2016 aan de betrokkene is toegestuurd. Het CJIB verzorgt de verzending. In het arrest van 23 december 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. Het verweer van de gemachtigde dat uit de werkbeschrijving van het CJIB blijkt dat er veel fout gaat bij de verzending van beschikkingen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit het bestaan van deze werkbeschrijving kan slechts de conclusie worden getrokken dat het CJIB regelmatig wordt gebeld door mensen die een aanmaning hebben gekregen en stellen dat zij de beschikking nooit hebben ontvangen. Voor die situatie is een werkwijze vastgelegd. Ook het verweer van de gemachtigde dat het CJIB de verzending van beschikkingen heeft uitbesteed aan DUO geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Het door de gemachtigde overgelegde convenant tussen DUO en het CJIB is namelijk pas op
1 januari 2017 - dus na de verzending van de beschikking in de onderhavige zaak - ingegaan. Dat het CJIB de verzending van beschikkingen toen heeft uitbesteed aan DUO, rechtvaardigt niet de conclusie dat het verzendproces voorheen ondeugdelijk was. Daarom mag op basis van het zaakoverzicht worden aangenomen dat de beschikking daadwerkelijk op
12 november 2016 is verstuurd.
11. De beroepstermijn eindigde, met toepassing van de Algemene termijnenwet, dus op 27 december 2016. Het beroepschrift is gedateerd 3 januari 2017. Uit een stempel blijkt dat het op 4 januari 2017 door de officier van justitie is ontvangen. Het beroep is dan ook niet tijdig ingesteld.
12. De betrokkene stelt dat zij de beschikking pas op 30 december 2016 - na het verstrijken van de beroepstermijn - heeft ontvangen. Deze enkele stelling is onvoldoende om de tijdige ontvangst van de beschikking te weerleggen. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de betrokkene de inleidende beschikking heeft ontvangen tijdens de beroepstermijn en wel op zodanig moment dat zij binnen de beroepstermijn beroep kon instellen.
13. Anders dan de gemachtigde is het hof van oordeel dat de betrokkene aan de werkomschrijving van het CJIB (voor zover deze op dat moment al van kracht was) niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij in haar beroep zou worden ontvangen. Blijkens deze werkomschrijving wordt aan een betrokkene een nieuwe beschikking toegestuurd wanneer hij de beschikking nooit heeft ontvangen en hiervan pas bij de ontvangst van de eerste aanmaning op de hoogte is geraakt. Van die situatie is in dit geval geen sprake. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt dan ook verworpen.
14. Nu niet is gebleken dat het niet tijdig instellen van beroep verschoonbaar is, zal het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk worden verklaard.
15. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.