5.13[appellanten] c.s. zullen in hoger beroep als de in het ongelijk te stellen partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Anders dan de gemeente ziet het hof geen aanleiding voor een integrale proceskostenveroordeling. [appellanten] c.s. hebben gebruik gemaakt van hun recht om hoger beroep in te stellen tegen het bestreden vonnis. Dat [appellante1] inmiddels niet meer leerplichtig is en de vorderingen van [appellanten] c.s. ook overigens niet toewijsbaar zijn, betekent niet dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [appellanten] c.s. De proceskosten van de gemeente worden daarom met toepassing van het liquidatietarief vastgesteld op € 726,- aan verschotten en op € 1.611,- voor salaris advocaat (1½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 28 november 2017 voor zover gewezen tussen [appellanten] c.s. en de leerplichtambtenaar;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 28 november 2017 voor zover gewezen tussen [appellanten] c.s. en de gemeente;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van de gemeente tot aan deze uitspraak vast op:
- € 726,- aan verschotten;
- € 1.611,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
- € 157,- voor nasalaris van de advocaat,
- € 82,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
één en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2019.