ECLI:NL:GHARL:2019:72

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
200.239.720/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verkoper voor gestolen kraan en toerekenbare tekortkoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Verschuren Handelsonderneming V.O.F. en een handelsonderneming die een gestolen kraan had verkocht. De verkoper, [geïntimeerde], werd aangesproken door de koper, Verschuren, nadat de kraan was gerevindiceerd door de oorspronkelijke eigenaar, Allianz. Het hof oordeelde dat de verkoper toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen op grond van de artikelen 7:9 en 7:15 van het Burgerlijk Wetboek. De feiten van de zaak tonen aan dat de kraan in 2010 was gekocht door Van Vuuren Wegenbouw B.V., die deze had verzekerd bij Allianz. Na diefstal van de kraan en een uitkering door Allianz, werd de kraan uiteindelijk doorverkocht aan Verschuren. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw was bij de verkoop van de kraan aan Verschuren, omdat hij niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Hierdoor was hij niet bevoegd om de kraan te verkopen, wat leidde tot zijn aansprakelijkheid voor de schade die Verschuren had geleden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van Verschuren toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.239.720/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5181785 \ CV EXPL 16-7325)
arrest van 8 januari 2019
in de zaak van
Verschuren Handelsonderneming V.O.F.,
gevestigd te Geldrop,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
hierna:
Verschuren,
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Handelsonderneming [geïntimeerde],
wonende te Kootstertille,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, afdeling civiel (hierna: de kantonrechter) van 31 augustus 2016 (in het vrijwaringsincident) en van 11 juli 2017.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het appelexploot van 11 oktober 2017;
- het verleende verstek;
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Verschuren het procesdossier overgelegd en is arrest bepaald.
2.3
De vordering van Verschuren strekt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter van
11 juli 2017 wordt vernietigd en dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld om aan haar te betalen
€ 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten ad
€ 875,- en proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Van Vuuren Wegenbouw B.V. (hierna: Van Vuuren) heeft in juli 2010 een kraan van het merk Takeuchi, type TB235LSA (hierna: de kraan) gekocht. Zij heeft de kraan tegen onder meer diefstal verzekerd bij Allianz.
3.3
Op 19 november 2012 heeft Van Vuuren aangifte gedaan van diefstal van de kraan.
3.4
Allianz heeft, nadat het door haar ingeschakelde expertisebureau ITEB onderzoek had gedaan, op 25 januari 2013 een bedrag van € 30.291,68 aan Van Vuuren uitgekeerd. Van Vuuren is op 19 maart 2013 in staat van faillissement verklaard.
3.5
Op 28 augustus 2013 is de kraan door de politie in beslag genomen bij [A] (hierna: [A] ), die de kraan voor een bedrag van € 16.500,- exclusief BTW had gekocht van [B] (hierna: [B] ). Na afronding van het politieonderzoek eind november 2013 heeft de politie de kraan afgegeven aan [A] .
3.6
[A] heeft de kraan vervolgens verkocht aan [geïntimeerde] , die een handelsonderneming in onder meer landbouwmachines, tractoren en minikranen drijft, voor een bedrag van
€ 16.000,- exclusief BTW.
3.7
[geïntimeerde] heeft de kraan op 6 december 2013 verkocht aan Verschuren voor een bedrag van € 18.000,- exclusief BTW, die de kraan op haar beurt op 30 december 2013 voor
€ 18.250,- exclusief BTW heeft doorverkocht aan Grondverzet Geldrop.
3.8
Allianz heeft [B] , [A] en [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland. Zij heeft hoofdelijke veroordeling van [B] , [A] en [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag van (primair) € 33.378,58. In het tussenvonnis van 4 maart 2015 heeft de rechtbank onder meer vastgesteld dat [geïntimeerde] de kraan in december 2013 voor € 18.000,- heeft doorverkocht aan een in Oekraïne gevestigd bedrijf. Verder overwoog de rechtbank:
"
4.6 De rechtbank stelt vast dat in de akte van eigendomsoverdracht staat vermeld dat ING, in de akte aangeduid met verzekeringnemer/uitkeringsgerechtigde, eigenaar is van de kraan, dat zij met Allianz een verzekeringsovereenkomst ter zake van de kraan heeft gesloten en dat zij verklaart door ondertekening van de akte de eigendom van de kraan aan Allianz te hebben overgedragen. De akte is echter niet ondertekend door ING, maar door de directeur van Van Vuuren Wegenbouw. Gezien de tekst van de akte volgt uit de akte niet dat Van Vuuren Wegenbouw de eigendom van de kraan heeft overgedragen aan Allianz. Zij wordt immers in de akte niet als partij bij de overeenkomst aangeduid en evenmin als eigenaar van de kraan. De in de akte opgenomen afspraken over eigendomsoverdracht van de kraan zien dan ook niet op haar. Het feit dat haar directeur de overeenkomst heeft getekend, maakt dit niet anders. Dit brengt immers niet mee dat zij partij wordt bij de overeenkomst en brengt geen verandering in de in de akte opgenomen afspraken die niet op haar betrekking hebben. Waar Allianz haar stelling dat zij de eigendom van de kraan van Van Vuuren Wegenbouw overgedragen heeft gekregen ook niet anderzijds heeft onderbouwd, verwerpt de rechtbank deze stelling als zijnde onvoldoende onderbouwd.
(…)
4.8.
Gelet op het vorenstaande is niet vast komen te staan dat de eigendom van de kraan aan Allianz is overgedragen."
In het eindvonnis van 2 september 2015 heeft de rechtbank overwogen dat de vordering tot vergoeding van de volledige dagwaarde van de kraan uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [A] toewijsbaar is, indien komt vast te staan dat [B] niet beschikkingsbevoegd was en [A] niet te goeder trouw was en dat de vordering jegens [geïntimeerde] toewijsbaar is indien komt vast te staan dat [A] niet beschikkingsbevoegd was en [geïntimeerde] niet te goeder trouw was. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat [B] niet beschikkingsbevoegd was en dat zowel [A] als [geïntimeerde] ten tijde van de aan- en verkoop van de kraan niet te goeder trouw waren. Nu zij de kraan hebben doorverkocht terwijl zij niet te goeder trouw waren is de vordering jegens [A] en [geïntimeerde] toewijsbaar. De rechtbank heeft hen dan ook, naast [B] , hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de door Allianz geleden schade, door de rechtbank begroot op € 26.750,-, te vermeerderen met rente en kosten.
3.9
[geïntimeerde] is in appel gekomen van deze vonnissen. Het is het hof ambtshalve bekend dat de appelprocedure is geroyeerd.
3.1
In een brief van 11 november 2015 van haar advocaat heeft Allianz de kraan teruggevorderd van Grondverzet Geldrop. Op 29 januari 2016 hebben Allianz en Grondverzet Geldrop een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat Grondverzet Geldrop tegen betaling van een bedrag van € 16.000,- aan Allianz de eigendom van de kraan verkrijgt. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer overwogen dat Allianz na schadeloosstelling van haar verzekerde de eigendom van de kraan heeft verkregen, dat Allianz zich met haar recht op revindicatie tot Grondverzet Geldrop heeft gewend en dat Grondverzet Geldrop tegen een vergoeding aan Allianz de eigendom van de kraan wil verkrijgen.
3.11
Grondverzet Geldrop had inmiddels Verschuren aangesproken. Verschuren heeft in een brief van haar raadsman van 22 december 2015 [geïntimeerde] hiervan op de hoogte gesteld en hem aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Nadien hebben de raadsman van Verschuren en die van [geïntimeerde] gecorrespondeerd. Door de raadsman van [geïntimeerde] is onder meer aangegeven dat [geïntimeerde] inmiddels was veroordeeld tot betaling aan Allianz en geen tweemaal wilde betalen.
3.12
In een brief van 5 februari 2016 heeft de raadsman van Grondverzet Geldrop de raadsman van Verschuren in kennis gesteld van de in rechtsoverweging 3.10 vermelde vaststellingsovereenkomst en bevestigd dat zijn cliënt een voorstel aan Verschuren heeft gedaan tot betaling door Verschuren van € 10.000,- tegen finale kwijting, welk voorstel door Verschuren is geaccepteerd. De in dit verband gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een op 7 april 2016 door Verschuren en Grondverzet Geldrop ondertekende vaststellingsovereenkomst.
3.13
Verschuren had het overeengekomen bedrag van € 10.000,- inmiddels al op
19 februari 2016 aan Grondverzet Geldrop betaald.
3.14 In een e-mailbericht van 8 april 2016 aan de raadsman van [geïntimeerde] heeft de raadsman van Verschuren [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan Verschuren, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten indien niet binnen 14 dagen aan deze sommatie wordt voldaan.
3.15
[geïntimeerde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.

4.De procedure en beslissing in eerste aanleg

4.1
Verschuren heeft [geïntimeerde] gedagvaard en betaling gevorderd van € 10.870,-, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Aan deze vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat de door hem van [geïntimeerde] gekochte kraan niet de eigenschappen had die op grond van de overeenkomst mochten worden verwacht, waardoor hij schade heeft geleden.
4.2
Nadat de kantonrechter [geïntimeerde] in het vonnis van 31 augustus 2016 had toegestaan [A] in vrijwaring op te roepen, heeft [geïntimeerde] in de hoofdzaak verweer gevoerd. Verschuren heeft vervolgens verzuimd een conclusie van repliek te nemen hoewel hem wel de gelegenheid was geboden te repliceren. De kantonrechter heeft de vordering van Verschuren daarop in de hoofdzaak afgewezen, omdat Verschuren het verweer van [geïntimeerde] niet heeft weerlegd. De kantonrechter heeft Verschuren in de proceskosten veroordeeld. In de vrijwaringszaak heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

5.De bespreking van de grief

5.1
Met de
enige grief, die erop neerkomt dat de kantonrechter de verweren van [geïntimeerde] ten onrechte heeft gehonoreerd, wil Verschuren de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweren alsnog weerleggen en op die manier zijn verzuim in eerste aanleg corrigeren. De grief legt het geschil tussen partijen dan ook in volle omvang aan het hof voor.
5.2
Voor eigendomsoverdracht is (onder meer) nodig dat de vervreemder beschikkingsbevoegd is (artikel 3:84 BW). Is de vervreemder niet beschikkingsbevoegd dan kan de verkrijger van een roerende zaak toch eigenaar worden wanneer hij op het tijdstip van de bezitsverschaffing te goeder trouw is (artikel 3:86 lid 1 BW). Indien goede trouw ontbreekt, wordt de verkrijger dus geen eigenaar. Goede trouw ontbreekt niet alleen wanneer de verkrijger wist dat de vervreemder niet bevoegd was om over het goed te beschikken, maar ook wanneer hij in de gegeven omstandigheden behoorde te weten dat de vervreemder niet beschikkingsbevoegd was (artikel 3:11 BW). Wie een geslaagd beroep op goede trouw wil doen, zal dat onder omstandigheden alleen kunnen doen indien hij aan een op hem rustende onderzoekplicht heeft voldaan. In de parlementaire geschiedenis bij art. 3:11 BW (Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6) p. 1029) is in dit verband opgemerkt:

Wanneer men aanneemt dat iemand iets behoorde te kennen of behoorde te weten, berust dit in beginsel hierop dat hij, zo hij reden had te twijfelen, zich door onderzoek van de werkelijke toestand op de hoogte had behoren te stellen. Het zal van de omstandigheden afhangen welk onderzoek – te beginnen met het vragen van nadere inlichtingen aan de wederpartij – van hem kan worden gevergd. Daarbij zal onder meer van belang zijn welke aanleiding tot twijfel bestond. Ook zullen een rol kunnen spelen het gewicht van de handeling waarbij goede trouw wordt vereist en de druk waaronder die handeling wellicht moest worden verricht.
5.3
Wanneer een gekochte zaak gestolen is, kan de bestolen eigenaar van de zaak, of diens rechtsopvolger (vaak de verzekeraar aan wie geleverd is overeenkomstig artikel 3:95 BW), deze gedurende drie jaar van de dag van de diefstal van de professioneel handelende koper opeisen, ook als de laatste wel te goeder trouw was (artikel 3:86 lid 3 BW). Deze koper wordt pas na het verstrijken van deze termijn, met terugwerkende kracht, eigenaar.
5.4
Het is een hoofdverplichting van de verkoper om de eigendom van de verkochte zaak over te dragen (artikel 7:9 BW). Komt de verkoper deze verplichting niet na, dan schiet hij tekort in de nakoming van zijn verplichtingen en is hij, als aan de overige vereisten van artikel 6:74 BW is voldaan, schadeplichtig. Deze tekortkoming is in dat geval ook toerekenbaar aan de verkoper. Uit de in artikel 7:9 BW neergelegde verplichting vloeit de in artikel 7:15 BW neergelegde verplichting van de verkoper voort om de verkochte zaak vrij van bijzondere lasten en beperkingen in eigendom aan de koper over te dragen. Wanneer de koper de zaak op grond van artikel 3:86 lid 3 BW moet afstaan aan degene van wie de verkochte zaak eerder gestolen is, schiet de verkoper eveneens in zijn verplichtingen tekort en is hij schadeplichtig. De tekortkoming is toerekenbaar. Als de verkoper te goeder trouw was, en dus van schuld geen sprake is, komt de tekortkoming toch krachtens verkeersopvattingen voor zijn rekening.
5.5
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de verweren van [geïntimeerde] bespreken, voor zover deze verweren voor de beoordeling van de vordering van Verschuren van belang zijn. In dit verband merkt het hof op dat Verschuren primair aanvoert dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens haar doordat hij niet de eigendom van de kraan heeft overgedragen en dat [geïntimeerde] om die reden schadeplichtig is. De schade is gelijk aan het bedrag van de door Verschuren aan Grondverzet Geldrop verschuldigde schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
5.6
[geïntimeerde] heeft allereerst bestreden dat de kraan gestolen is. Dit verweer is onvoldoende onderbouwd. Het staat vast dat Van Vuuren aangifte heeft gedaan van diefstal van de kraan en dat Allianz, nadat het door haar ingeschakelde expertisebureau ITEB onderzoek had gedaan, op grond van de door Van Vuuren afgesloten verzekering aan Van Vuuren heeft uitgekeerd. Dat deze verzekering dekking gaf voor diefstal staat tussen partijen niet ter discussie. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat Allianz na het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek tot de conclusie is gekomen dat de kraan is gestolen. Onder deze omstandigheden mag van [geïntimeerde] verwacht worden dat hij zijn stelling dat de kraan toch niet is gestolen grondig onderbouwt. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] dat niet heeft gedaan. Het hof tekent daarbij aan dat de rechtbank Noord-Nederland in de procedure tussen Allianz en (onder meer) [geïntimeerde] het verweer van [geïntimeerde] dat de kraan niet is gestolen gemotiveerd heeft verworpen. Deze uitspraak heeft weliswaar geen gezag van gewijsde in het geschil tussen Verschuren en [geïntimeerde] , maar dwong [geïntimeerde] wel om met kracht van argumenten aan te geven waarom hij desalniettemin meent dat de kraan niet is gestolen. Het hof stelt vast dat deze argumenten in het betoog van [geïntimeerde] ontbreken.
5.7
[geïntimeerde] heeft niet bestreden dat Allianz de kraan binnen drie jaar na de diefstal van Grondverzet Geldrop heeft opgeëist. Volgens [geïntimeerde] is Allianz echter geen eigenaar van de kraan geworden. [geïntimeerde] verwijst daartoe naar de in hiervoor in rechtsoverweging 3.8 aangehaalde rechtsoverwegingen 4.6 tot en met 4.8 van het tussenvonnis van de rechtbank van 4 maart 2015. Volgens Verschuren volgt uit het eindvonnis van de rechtbank van
2 september 2015 juist dat de rechtbank in het eindvonnis tot de conclusie was gekomen dat Allianz wel eigenaar is geworden.
5.8
Wat er ook zij van de genoemde vonnissen, die zoals hiervoor aangegeven tussen partijen geen gezag van gewijsde hebben, niet ter discussie staat dat Van Vuuren eigenaar van de kraan was toen die werd gestolen. Bovendien blijkt uit het in het vonnis van
2 september 2015 aangehaalde polisblad dat Van Vuuren verzekeringnemer was. Nu de akte door de bestuurder van Van Vuuren namens Van Vuuren is ondertekend en dat ook onmiskenbaar uit de ondertekening van de akte blijkt, is de akte ondertekend door de vervreemder. Dat is voor een akte in de zin van artikel 3:95 BW cruciaal, volgt uit de parlementaire geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 NBW, p. 395). Dat de vervreemder aan het begin van de akte niet als partij wordt genoemd, verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar doet aan de rechtsgeldigheid ervan niet af, en staat niet in de weg aan realisering van het met de akte beoogde gevolg, te weten de overdracht van de eigendom. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het eindvonnis van de rechtbank ook met kracht van - door [geïntimeerde] in deze procedure niet weersproken - argumenten is overwogen dat niet ING Lease Nederland, maar Van Vuuren, de eigenaar van de kraan was. De vermelding van ING Lease Nederland als partij in de akte was dan ook ontegenzeggelijk een vergissing.
Het verweer van [geïntimeerde] dat Allianz geen eigenaar van de kraan is geworden en om die reden niet gerechtigd was de kraan van Grondverzet Geldrop te vorderen (waardoor Grondverzet Geldrop ten onrechte een vaststellingsovereenkomst met Allianz heeft gesloten en Verschuren op haar beurt ten onrechte met Grondverzet Geldrop heeft geschikt) gaat dan ook niet op.
5.9
[geïntimeerde] heeft vervolgens aangevoerd dat hij te goeder trouw was (het hof leest:) toen hij de kraan verkreeg. [geïntimeerde] heeft er in dat verband op gewezen dat justitie de kraan aan [A] , van wie [geïntimeerde] de kraan heeft gekocht, heeft geretourneerd, zodat [geïntimeerde] ervan mocht uitgaan dat [A] bevoegd was om over de kraan te beschikken.
5.1
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit verweer. Zoals hiervoor is overwogen kan de koper van een roerende zaak van een beschikkingsonbevoegde verkoper zich alleen met succes op goede trouw beroepen indien hij aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. Uit de eigen stellingen van [geïntimeerde] volgt dat hij ermee bekend was de politie de kraan in beslag genomen had. Deze hem kenbare omstandigheid had hem ertoe moeten brengen extra voorzichtig te zijn bij de koop ervan. Uit het feit dat de kraan was teruggeven aan [A] mocht hij er niet, en zeker niet zonder meer, van uitgaan dat [A] beschikkingsbevoegd was. Bovendien kocht hij de kraan tegen een aanzienlijk lagere prijs dan de marktwaarde ervan, waardoor hij een extra reden had om onderzoek te doen, bijvoorbeeld door het serienummer te controleren. Dat hij dit onderzoek heeft uitgevoerd, heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd. Dat hij dat onderzoek niet kon uitvoeren of dat hij bij een dergelijk onderzoek niet had ontdekt dat de nummers op het chassis en het typeplaatje niet overeenkwamen, heeft hij evenmin aangevoerd.
5.11
De slotsom is dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw was, zodat hij geen eigenaar van de kraan is geworden en dus beschikkingsonbevoegd was toen hij de kraan aan Verschuren verkocht. Dat Verschuren zich wel met succes op artikel 3:86 BW kon beroepen, heeft [geïntimeerde] niet onderbouwd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat ook Verschuren geen eigenaar van de kraan is geworden. [geïntimeerde] is dan ook tekortgeschoten in zijn verplichting de eigendom van de kraan aan Verschuren te verschaffen. Zoals hiervoor is overwogen, is deze tekortkoming toerekenbaar aan hem.
5.12
Het hof merkt op dat Van Vuuren, ook als of [geïntimeerde] en Verschuren wel te goeder trouw zouden zijn geweest, op grond van het bepaalde in artikel 3:86 lid 3 BW gedurende drie jaren na de diefstal haar eigendomsrecht op de kraan jegens Verschuren geldend kon maken. In plaats van Van Vuuren heeft Allianz met succes van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Daarmee staat vast dat [geïntimeerde] ook is tekortgeschoten in zijn verplichting op grond van artikel 7:15 BW. Zoals hiervoor is overwogen, is deze tekortkoming (in elk geval, dus afgezien van schuld van [geïntimeerde] ) toerekenbaar aan hem op grond van de verkeersopvattingen.
5.13
Uit de vastgestelde feiten - de kraan is inmiddels eigendom van een derde - volgt dat [geïntimeerde] zijn verplichtingen ook niet meer kan nakomen. Dat betekent dat [geïntimeerde] schadeplichtig is en slechts de vraag resteert of Verschuren schade heeft geleden door de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] .
5.14
Het staat vast dat Verschuren € 10.000,- aan Grondverzet Geldrop heeft betaald, nadat Grondverzet Geldrop was aangesproken door Allianz. Omdat Verschuren geen eigenaar is geworden van de kraan kon zij Grondverzet Geldrop ook niet de eigendom van de kraan verschaffen, tenzij Grondverzet Geldrop wel te goeder trouw was. Maar ook dan zou Grondverzet Geldrop pas - met terugwerkende kracht - eigenaar van de kraan worden indien zij niet binnen drie jaar na de diefstal door de bestolen eigenaar zou zijn aangesproken. Indien Grondverzet Geldrop niet te goeder trouw was of in geval zij wel te goeder trouw was binnen drie jaar zou worden aangesproken door de bestolen eigenaar is zij geen eigenaar geworden van de kraan en is Verschuren jegens Grondverzet Geldrop (toerekenbaar) tekortgeschoten in zijn verplichting de eigendom van de kraan over te dragen en om die reden schadeplichtig.
5.15
Het hof volgt [geïntimeerde] ook niet in diens verweer dat wanneer de vordering van Verschuren wordt toegewezen hij, [geïntimeerde] , tweemaal moet betalen, aan Verschuren en aan Allianz en dat toewijzing van de vordering van Verschuren om die reden "in strijd met de redelijkheid en billijkheid" - het hof neemt aan dat hij bedoelt: naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar - zou zijn. Allereerst is Verschuren niet betrokken bij de procedure tussen [geïntimeerde] en Allianz. Een eventuele schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] aan Allianz op basis van onrechtmatige daad doet aan het vorderingsrecht van Verschuren op [geïntimeerde] op basis van toerekenbare tekortkoming niet af. Bovendien leidt toewijzing van de vordering van Verschuren er niet toe dat Verschuren meer dan de door haar geleden schade ontvangt. Het verweer van [geïntimeerde] stuit daarop af.
5.16
De slotsom is dat de door [geïntimeerde] gevoerde verweren falen. De grief slaagt dan ook. Dat betekent dat de vorderingen van Verschuren alsnog toewijsbaar zijn. Het hof tekent daarbij aan dat [geïntimeerde] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen de nevenvorderingen betreffende de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
5.17
Het hof zal het eindvonnis van de kantonrechter van 11 juli 2017, voor zover in de hoofdzaak gewezen, vernietigen en de vorderingen van Verschuren alsnog toewijzen. [geïntimeerde] zal ook worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg (salaris gemachtigde: € 450,-). De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, omdat het hoger beroep noodzakelijk werd als gevolg van het verzuim van Verschuren een conclusie van repliek te nemen.
6. De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 11 juli 2017 tussen partijen in de hoofdzaak gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Verschuren te betalen € 10.875,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.000,- vanaf 23 april 2016 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in eerste instantie en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van Verschuren gevallen op € 548,75 (griffierecht +
€ 77,75 explootkosten) aan verschotten en op € 450,- voor salaris gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. J.H. Kuiper en mr. I.F. Clement, en is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.