Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Procespartij
4.De beslissing
12 maart 2019;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 29 januari 2019 een tussenarrest gewezen in een kort geding. De zaak betreft een appellante die onder bewind is gesteld en die in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2018 wil laten vernietigen. De appellante vordert dat haar vorderingen in eerste aanleg worden toegewezen en dat de geïntimeerden worden veroordeeld in de proceskosten.
Het hof verwijst naar de eerdere procedure en de dagvaarding in hoger beroep, alsook naar de memorie van grieven en de memorie van antwoord. De appellante heeft de bewindvoerder gemachtigd om haar te vertegenwoordigen in deze procedure. Het hof stelt vast dat de bewindvoerder, en niet de rechthebbende zelf, als formele procespartij moet optreden in een geding dat is ingesteld door een onder bewind gestelde rechthebbende. Dit is in lijn met artikel 1:441 lid 1 BW, dat de rol van de bewindvoerder in dergelijke zaken regelt.
In het tussenarrest wordt de appellante in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen en haar standpunt kenbaar te maken. De geïntimeerden krijgen vervolgens de kans om hierop te reageren. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 maart 2019.