ECLI:NL:GHARL:2019:772

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.210.981
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in hoger beroep na afwijzing door kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De kantonrechter had het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de werkzaamheden van de gemachtigde niet als beroepsmatig verleende rechtsbijstand konden worden aangemerkt. De gemachtigde had enkel het verweer van de betrokkene doorgestuurd. Het hof oordeelt echter dat deze omstandigheid niet betekent dat de belangen van de betrokkene niet zijn gediend. De kantonrechter had het verzoek om proceskostenvergoeding niet mogen afwijzen.

De zaak betreft een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd aan de betrokkene voor het rijden op een fietspad. De betrokkene had verklaard dat hij dit deed om een onoverzichtelijke situatie te vermijden en dat een politieagent hem dit ooit had geadviseerd. Het hof oordeelt dat weggebruikers zich aan verkeersregels moeten houden, ongeacht hun persoonlijke inschatting van de veiligheid. Het verweer van de gemachtigde met betrekking tot fout parkeren wordt niet geaccepteerd, aangezien de gedraging het rijden op een fietspad betreft.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze het verzoek om proceskostenvergoeding afwees, en bevestigt de beslissing voor het overige. De advocaat-generaal wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 384,-.

Uitspraak

WAHV 200.210.981
29 januari 2019
CJIB 198221810
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 10 februari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudend te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “rijdend met motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 12 mei 2016 om 16:57 uur op de Binckhorstlaan te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De gemachtigde citeert in zijn hoger beroepschrift de bezwaren van de betrokkene. De betrokkene verklaart dat hij een voetpad en een fietspad moet oversteken om vanuit zijn loods de weg te bereiken. De situatie is onoverzichtelijk, waardoor de betrokkene er altijd voor kiest om een stukje over het fietspad te rijden. Hij vindt dit veiliger. Een agent heeft hem dit ooit geadviseerd, aldus de betrokkene.
3. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene niet fout heeft geparkeerd.
4. De gedraging betreft het rijden op een fietspad, zodat het hof het verweer van de gemachtigde met betrekking tot fout parkeren niet kan plaatsen. De gedraging wordt niet ontkend en blijkt afdoende uit het dossier. De vraag is nu of het verweer van de betrokkene aanleiding geeft om het sanctiebedrag te matigen of een sanctie achterwege te laten.
5. Het staat weggebruikers niet vrij om naar eigen inzicht af te wijken van verkeersregels, ook niet wanneer dat in hun ogen veiliger is. Het verweer op dit punt kan dan ook niet slagen. Dat de betrokkene afging op advies van een politieagent, acht het hof niet aannemelijk geworden. De betrokkene heeft zijn stelling op dit punt in het geheel niet onderbouwd. De aangevoerde omstandigheden maken dan ook niet dat de sanctie moet worden gematigd of vernietigd.
6. De gemachtigde betwist de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding door de kantonrechter. Er zou wel degelijk sprake zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7. De kantonrechter heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Daarbij is overwogen dat de gemachtigde geen werkzaamheden heeft verricht die als beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden aangemerkt. De gemachtigde heeft namelijk enkel het verweer doorgestuurd dat de betrokkene zelf heeft opgesteld.
8. Uitgangspunt is dat een verzoek om een proceskostenvergoeding wordt ingewilligd wanneer de betrokkene (deels) in het gelijk wordt gesteld. De kosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand maken daarvan deel uit. Wanneer echter moet worden geoordeeld dat, ook bij een uiterst terughoudende toetsing, de belangen van de betrokkene in redelijkheid niet zijn gediend met de wijze waarop de gemachtigde heeft geprocedeerd, kan niet worden gesproken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. De strekking van de beslissing van de kantonrechter is dat die situatie zich hier voordoet.
9. In eerdere uitspraken heeft het hof doorgaans alleen in gevallen waarin in geen enkel stadium van de beroepsprocedures op enigerlei wijze onderbouwd verweer is gevoerd tegen de opgelegde sanctie, geoordeeld dat de belangen van de betrokkene niet zijn gediend met de wijze waarop de rechtsbijstand is verleend (vgl. o.a. het arrest van het hof van 24 juli 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:6334 en het arrest van 2 maart 2018, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:2074). Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Er is wel degelijk onderbouwd verweer gevoerd tegen de sanctie, zij het dat dit verweer door de betrokkene zelf is opgesteld. Die omstandigheid leidt echter niet tot het oordeel dat de belangen van de betrokkene niet zijn gediend met de wijze waarop de rechtsbijstand is verleend. De kantonrechter had het verzoek om een proceskostenvergoeding dan ook niet mogen afwijzen. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter op dat punt vernietigen. Voor het overige komt deze beslissing – op grond van wat hiervoor is overwogen – voor bevestiging in aanmerking.
10. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift worden 2 punten toegekend à € 512,-. Gelet op de aard van de zaak wordt voor het kantonberoep wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Nu het hoger beroep alleen slaagt op het punt van de proceskosten, geldt daarvoor wegingsfactor 0,25 (zeer licht). De advocaat-generaal wordt veroordeeld in de kosten tot een bedrag van € 384,-.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 384,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.