[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen in eerste aanleg onder overlegging van een email-bericht van de ING Bank van 18 april 2016 (productie 21 bij akte uitlating na tussenvonnis), een brief van [financieel directeur Agrifirm] , financieel directeur van Agrifirm Feed B.V. van 27 mei 2016 (productie 22 bij akte uitlating na tussenvonnis) en het rapport van [x consultancy & expertise] Consultancy & Expertise (punt 4.16) (productie 20 bij akte uitlating na tussenvonnis) gemotiveerd aangevoerd waarom er indertijd geen problemen met de financiering van de varkensstal zouden zijn geweest, mede in acht genomen wat deze stal zou hebben gekost (een geprefabriceerde stal circa € 130.000,00 en een nieuwbouwstal circa
€ 157.000,00) terwijl hij naderhand grotere investeringen heeft gedaan en ook toen geen financiële problemen heeft ondervonden.
Ten aanzien van de bouwtijd van de varkensstal heeft [appellant] onder meer verwezen naar de e-mailberichten van [directeur Bouwbedrijf ] , directeur van [bouwbedrijf] van 21 april 2016 (productie 23 bij akte uitlating na tussenvonnis) en [persoon] in zijn rapport van 19 mei 2016 (productie 19 bij akte uitlating na tussenvonnis) die beiden schrijven dat de betreffende stal zonder problemen in een tijdsbestek van 2,5 maand kan worden gerealiseerd, omdat het gaat om een eenvoudige constructie die qua uitvoering niet ingewikkeld is. [directeur Bouwadvies] , directeur van [bouwadvies] komt uit op een benodigde tijd van tien weken (productie 24 bij akte uitlating na tussenvonnis), terwijl deskundige [x consultancy & expertise] in diens rapport van 24 mei 2016 concludeert dat een bouwtijd van zeven weken voldoende zou zijn geweest.
Voorts heeft [appellant] gesteld dat na de bouwvergunning de stal snel genoeg gevuld zou zijn omdat een deel van de zeugen al op het bedrijf aanwezig was.
Daarnaast heeft [appellant] uiteengezet dat hij, anders dan de Gemeente voorstaat, wel degelijk van plan was om een varkensstal te bouwen, waarbij hij onder meer heeft verwezen naar de in zijn opdracht door [bouwbedrijf] op 6 november 2006 vervaardigde bouwtekeningen ten behoeve van de aanvraag voor de bouwvergunning (productie 29 bij akte overlegging productie eerste aanleg) en zijn verzoek tot bestemmingsplanwijziging van 8 december 2006 waarbij als reden is vermeld: ‘
De ondernemers zijn voornemens om een nieuwe guste en drachtige zeugenstal te bouwen. Hiervoor is reeds een milieuvergunning afgegeven (…). Naar nu blijkt is in het bouwblok aan de gewenste zijde te krap. Er is binnen het bouwblok nog wel ruimte vrij om met een verschuiving het gewenste bouwblok te realiseren’.
Tot slot heeft [appellant] uiteengezet waarom de buren (de families [familie A] en [familie B] ) geen bezwaar zouden hebben gemaakt en al helemaal geen beroep tegen de verlening van de bouwvergunning zouden hebben ingesteld. Mochten ze al bezwaar hebben gemaakt en zou hij de bezwaartermijn hebben afgewacht, dan zou hij voldoende tijd hebben gehad om de bouw van de varkensstal gereed en in werking te hebben, voordat de milieuvergunning zou verlopen. Ook zou het goed mogelijk zijn geweest dat hij was gaan bouwen zonder het bezwaar en eventuele beroep af te wachten, omdat hij in het verleden ook was gaan bouwen zonder over een onherroepelijke vergunning te beschikken. De uitkomst van een eventuele door de buren aanhangig gemaakte voorlopige voorziening zou hij niet hebben afgewacht, omdat hij grote belangen had om snel te stal te bouwen en er zeker van was dat een belangenafweging in zijn voordeel zou zijn uitgevallen, omdat er geen geldige weigeringsgronden voor de vergunning waren, aldus [appellant] .