Uitspraak
[appellant],
1.Essent Energie Verkoop Nederland B.V.,
Essent,
Essent RE,
Essent c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
primair:
3.De vaststaande feiten
grief I(deels) bezwaar gemaakt tegen deze feitenvaststelling. Met inachtneming van de bezwaren die [appellant] tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten heeft aangevoerd, staat het volgende vast
.
- een leveringsovereenkomst Elektriciteit Vast en Zeker met nummer [00001] , betreffende drie aansluitingen, waarop de Algemene Voorwaarden voor de Levering van Elektriciteit en Gas aan Kleinverbruikers van toepassing zijn;
- een leveringsovereenkomst Gas Vast en Zeker met nummer [00002] , betreffende twee aansluitingen, waarop de Algemene Voorwaarden voor de Levering van Elektriciteit en Gas aan Kleinverbruikers van toepassing zijn;
- een leveringsovereenkomst Gas Vast en Zeker met nummer [00003] , betreffende twaalf aansluitingen, waarop de Algemene Voorwaarden voor de Levering van Gas aan Grootverbruikers van toepassing zijn.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Ontvankelijkheid
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief I.
grief Iheeft [appellant] voorts een beroep gedaan op de nietigheid dan wel de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de door Essent gebruikte algemene voorwaarden niet uiterlijk bij het aangaan van de overeenkomsten ter hand zijn gesteld als bedoeld in artikel 6:233, aanhef en sub b BW.
grief Iook overigens faalt. Dat geldt eveneens voor
grief IIdie zich keert tegen de opzegvergoedingen en op niets anders is gebaseerd dan dat [appellant] niet gebonden is aan de door Essent gestelde overeenkomsten en algemene voorwaarden. Om die reden strandt ook
grief III, waarmee [appellant] betoogt dat er geen grond is voor toewijzing van contractuele rente. Het door [appellant] in randnummer 56 van zijn memorie van grieven gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid, ertoe strekkend dat Essent geen beroep kan doen op haar algemene voorwaarden, maakt dat alles bij gebrek aan onderbouwing niet anders.
grief IVkomt [appellant] op tegen de toegewezen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [appellant] stelt in dat verband dat hij als kleine ondernemer via reflexwerking gelijkgesteld moet worden met een particulier - naar het hof begrijpt daarmee doelend op ‘een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ - en dat om die reden - naar het hof eveneens begrijpt - voldaan moet worden aan de in lid 5 van artikel 6:96 BW bedoelde regels met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten, wat volgens [appellant] niet het geval is.