In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2018, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een aanslag erfbelasting die door de Inspecteur, Belastingdienst/Kantoor Zwolle, is opgelegd op 31 januari 2017. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep centraal staat.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2019 is belanghebbende verschenen, bijgestaan door [A], en de Inspecteur was vertegenwoordigd door mr. [B]. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de indiening van het beroepschrift beoordeeld. Belanghebbende stelde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval was. De beroepstermijn eindigde op 1 augustus 2017, terwijl het beroepschrift pas op 21 augustus 2017 door de rechtbank werd ontvangen.
Het Hof heeft overwogen dat de omstandigheden die door belanghebbende zijn aangevoerd, zoals ziekte en vakantie van de gemachtigde, niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.