Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
tweegezamenlijke
Kort voor zijn overlijden, in februari 2014, is de echtelijke woning aan de kopers geleverd. De volledige verkoopopbrengst van € 127.610,67 is op 20 februari 2014 gestort op rekening [00000] . Twee weken later zijn twee nieuwe en/of rekeningen geopend: een vermogensspaarrekening met nummer [00002] (hierna: [00002] ) en een privérekening met nummer [00003] ( [00003] ). Op vermogensrekening [00002] is vervolgens € 100.000,- gestort en op [00003] is het uiteindelijke restant van de opbrengst gestort. [F] heeft diverse betalingen verricht ten laste van die opbrengst. Ook heeft zij een bedrag van € 13.500,- overgemaakt naar een privérekening van haarzelf.
3.De vorderingen en de beslissing van de rechtbank
4.Thematische bespreking van de grieven
geengemeenschappelijke uitgaven werden gedaan en dat het saldo uitsluitend door [appellant] is opgebouwd. Op basis van wat het hof bekend is, valt niet uit te sluiten dat hij daar gelijk in heeft. Uit de staat van aanbrengsten blijkt namelijk dat [E] indertijd een vordering in rekening-courant van ABN van fl. 21.053,41 heeft ingebracht. Uit een brief van ABN AMRO van 24 januari 2017 blijkt dat dit krediet toen, vanaf 28 april 1978, stond geregistreerd op rekening [00001] . Vast staat dat [E] . later zijn bedrijfsinventaris heeft verkocht (waaronder zijn SRV-wagen, die in de staat van aanbrengsten op fl. 32.500,- was gewaardeerd). Het is aannemelijk dat die transactie in een positief saldo op rekening [00001] heeft geresulteerd, dat nadien kan zijn aangegroeid. Dat van de kant van [F] aan dat saldo is bijgedragen, blijkt nergens uit.