ECLI:NL:GHARL:2020:10020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
19/00281 en 19/00282
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering aanmaningskosten en betekeningskosten dwangbevel door de gemeente Arnhem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2019, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem had aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor een aanmaning en dwangbevel in het kader van de invordering van gemeentelijke belastingen voor de jaren 2016 en 2017. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar de invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 4 november 2020 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de invorderingsambtenaar in gebreke was gebleven door niet tijdig te beslissen op haar verzoek om kostenvergoeding in bezwaar. Het Hof oordeelde dat de invorderingsambtenaar een gebrek had in zijn uitspraak door niet te beslissen op het verzoek om kostenvergoeding, maar dat dit gebrek later was hersteld. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een afzonderlijke aanvraag voor een kostenvergoeding, maar dat de uitspraak op bezwaar als één geheel moest worden gezien. Hierdoor kon de invorderingsambtenaar geen dwangsom verbeuren op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenvergoedingen die de invorderingsambtenaar had aangeboden, waren door belanghebbende geaccepteerd, waardoor het Hof niet verder hoefde te oordelen over deze kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00281 en 19/00282
uitspraakdatum: 1 december 2020
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2019, nummers AWB 18/3001 en 18/3002, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan
de gemeente Arnhem(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor een aanmaning en dwangbevel bij de invordering van aanslagen gemeentelijke belastingen 2016 en 2017.
1.2.
De bezwaren van belanghebbende zijn door de invorderingsambtenaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is de invorderingsambtenaar inhoudelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Aan belanghebbende zijn, voor de betaling van de aanslagen gemeentelijke belastingen voor het jaar 2016 (vorderingsnummer: [00000] ) en 2017 (vorderingsnummer: [00001] ), aanmaningskosten en dwangbevelkosten in rekening gebracht.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanmanings- en dwangbevelkosten en heeft daarbij verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
2.3.
De invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2018 het bezwaar van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is de invorderingsambtenaar inhoudelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. Over het verzoek van belanghebbende om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, heeft de invorderingsambtenaar niets in zijn uitspraak opgenomen.
2.4.
Bij brief van 25 mei 2018 is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende voert aan dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verder voert belanghebbende aan:
"
(…)
Verweerder verzuimde ten te beslissen op de aanvraag de kosten van het bezwaar te vergoeden.
Verweerder dient dit alsnog binnen twee weken te doen.
(…)"
2.5.
Bij brief van 27 juli 2018 meldt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij biedt aan de kosten in bezwaar en beroep te vergoeden tot een bedrag van € 249 respectievelijk € 250,50 (0,5 x € 501). De invorderingsambtenaar verzoekt belanghebbende om op basis hiervan het beroep bij de Rechtbank in te trekken.
2.6.
Bij brief van 1 oktober 2018 meldt belanghebbende de Rechtbank onder andere het volgde:
"
(…)
REACTIE OP DE BRIEF VAN 27-7-2018 VAN VERWEERDER
Het aanbod in die brief kosten van bezwaar € 249 en beroep € 250,50 te vergoeden wordt door belanghebbende geaccepteerd. Het rechterlijk oordeel over deze kosten kan daarom achterwege blijven.
Verweerder heeft verzuimd de dwangsom vast te stellen. Zo dat niet alsnog wordt gedaan, is het rechterlijk oordeel daarover nodig.
(..)"

3.Geschil

3.1.
In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het verzoek om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken (hierna: kostenvergoeding in bezwaar).
3.2.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat zij de invorderingsambtenaar op 25 mei 2018 in gebreke heeft gesteld om alsnog te beslissen op haar verzoek. Zij wijst daarbij naar twee zinnen in het beroepschrift waarin zij enerzijds opmerkt dat de invorderingsambtenaar verzuimde te beslissen op de aanvraag om een kostenvergoeding in bezwaar en anderzijds dat hij dit alsnog binnen twee weken dient te doen (zie 2.4.). De invorderingsambtenaar deed pas uitspraak op 27 juli 2018 (zie 2.5.) en dat is ruim twee weken na de ingebrekestelling, aldus belanghebbende. Belanghebbende komt tot de conclusie dat de Rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
3.3.
De invorderingsambtenaar kan zich vinden in de uitspraak van de Rechtbank en stelt dat als de zinnen in het beroepschrift (zie 2.4.) zouden moeten worden opgevat als een ingebrekestelling, het van belang is dat het beroepschrift gericht is aan de Rechtbank. Er is dus geen sprake van een verzoek, een ingebrekestelling, gericht aan de gemeente, aldus de invorderingsambtenaar.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de dwangsomregeling bij niet tijdig beslissen, van toepassing is op alle beschikkingen op aanvraag en voor alle beslissingen op bezwaar die het karakter van een beschikking hebben. Voor het antwoord op de vraag of de invorderingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd, zal daarom eerst onderzocht moeten worden of in dit geval sprake is van een 'beschikking op aanvraag' dan wel een beslissing op bezwaar die het karakter van een beschikking heeft.
4.2
Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan - in dit geval de invorderingsambtenaar - bij de uitspraak op bezwaar op het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding in bezwaar. Het verzoek om een kostenvergoeding in bezwaar maakt dus deel uit van het bezwaar.
4.3
Door niet te beslissen op het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding toe te kennen, kleeft er aan de uitspraak van de invorderingsambtenaar een gebrek. Dit gebrek in de uitspraak kan echter op een later moment nog worden hersteld (vgl. Hoge Raad, 14 november 2014, nr. 14/00760, ECLI:NL:HR:2014:3191).
4.4
Vaststaat dat belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de onderhavige uitspraak op bezwaar (zie 2.4.). Tijdens de aldus gestarte beroepsprocedure heeft de invorderingsambtenaar - op 27 juli 2018 - het gebrek herstelt en alsnog (positief) beslist op het verzoek om een kostenvergoeding. Dit betekent dat het beroep bij de Rechtbank geacht wordt mede gericht te zijn tegen de nadien door de invorderingsambtenaar genomen beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding in bezwaar, dat de uitspraak op bezwaar completeert. Belanghebbende heeft inmiddels het aanbod van de invorderingsambtenaar voor een kostenvergoeding in bezwaar van € 249 geaccepteerd (zie 2.6.). Het Hof hoeft daarover dus niet meer te oordelen.
4.5
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat sprake is van één besluit: de uitspraak op bezwaar met verschillende onderdelen - waaronder de completering van de uitspraak met de beslissing op de aanvraag om een kostvergoeding in bezwaar - en niet (ook) van een afzonderlijke aanvraag voor een beschikking om een kostenvergoeding in bezwaar. Dit houdt in dat aan de voorwaarde van artikel 4:17 van de Awb, dat sprake moet zijn van een 'beschikking op aanvraag', dus niet wordt voldaan, zodat de invorderingsambtenaar in dit geval naar het oordeel van het Hof niet krachtens die bepaling een dwangsom kan verbeuren.

5.Herstel dictum

In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de Rechtbank staat bij overweging 5. dat nog slechts in geschil is of eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en zo ja, of verweerder een dwangsom is verschuldigd. In de tweede volzin staat dat gelet op hetgeen in de onderdelen 2, 3 en 4 is vermeld, het beroep reeds gegrond is. In het dictum verklaart de Rechtbank het beroep inzake de dwangsom ongegrond en wijst het verzoek om toekenning van een dwangsom af. Verder verklaart de Rechtbank abusievelijk het beroep voor het overige ongegrond, terwijl bedoeld is: gegrond. Nu ook voor partijen onmiddellijk duidelijk moet zijn dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat tussen partijen uitsluitend het al dan niet verbeuren van een dwangsom in geschil is, volstaat het Hof met de ambtshalve constatering van deze omissie in het dictum van de uitspraak van de Rechtbank.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, lid van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.