In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 januari 2019, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem had aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor een aanmaning en dwangbevel in het kader van de invordering van gemeentelijke belastingen voor de jaren 2016 en 2017. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar de invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 4 november 2020 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de invorderingsambtenaar in gebreke was gebleven door niet tijdig te beslissen op haar verzoek om kostenvergoeding in bezwaar. Het Hof oordeelde dat de invorderingsambtenaar een gebrek had in zijn uitspraak door niet te beslissen op het verzoek om kostenvergoeding, maar dat dit gebrek later was hersteld. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een afzonderlijke aanvraag voor een kostenvergoeding, maar dat de uitspraak op bezwaar als één geheel moest worden gezien. Hierdoor kon de invorderingsambtenaar geen dwangsom verbeuren op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenvergoedingen die de invorderingsambtenaar had aangeboden, waren door belanghebbende geaccepteerd, waardoor het Hof niet verder hoefde te oordelen over deze kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2020.