ECLI:NL:GHARL:2020:10110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.283.813
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige [verzoekster]. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster] om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 21 augustus 2020 een machtiging tot gesloten jeugdhulp had verleend, te vernietigen. De kinderrechter had deze machtiging verleend op basis van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [verzoekster], die haar ontwikkeling ernstig belemmerden. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de machtiging tot opname in een gesloten accommodatie aanwezig waren en dat de kinderrechter terecht de machtiging had verleend. Echter, het hof oordeelde dat de machtiging niet langer dan strikt noodzakelijk mag duren. De gedragsdeskundige van de [C] Stichting adviseerde om over te gaan tot thuisplaatsing van [verzoekster] met intensieve systeemtherapie, omdat de systeemproblematiek in de thuissituatie het beste behandeld kan worden. Het hof heeft de termijn van de machtiging gesloten jeugdhulp vastgesteld tot 15 december 2020, en de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.813
(zaaknummers rechtbank Gelderland 374953 en 374761)
beschikking van 3 december 2020
inzake
[verzoekster],
verblijvende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. K.M.S. Bal te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C. van der Mark te Houten,
en
[de stiefvader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de stiefvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder te noemen: de kinderrechter), van
21 augustus 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 september 2020;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Mark van 13 november 2020 met als productie het door hem in eerste aanleg ingediende verweerschrift met producties;
- een brief van mr. Bal van 17 november 2020 met als productie een brief van [verzoekster] van
3 november 2020;
- een brief van mr. Bal van 19 november 2020 met als productie een conceptadvies van de gedragswetenschapper van de [C] Stichting te [A] (hierna: [C] Stichting);
- een journaalbericht van mr. Van der Mark van 20 november 2020 met als productie het definitieve advies van de gedragswetenschapper van de [C] Stichting;
- een journaalbericht van mr. Van der Mark van 20 november 2020 met als productie een
e-mailbericht van de moeder.
2.2
Het hof heeft de Raad voor Rechtsbijstand te ‘s-Hertogenbosch op 8 oktober 2020 last tot toevoeging gegeven van mr. Bal als advocaat van [verzoekster] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2020 plaatsgevonden. [verzoekster] en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [D] en [E] .
Met bericht vooraf was de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) niet aanwezig.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de stiefvader niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de heer [F] zijn de ouders van [verzoekster] , geboren [in] 2004. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoekster] .
De moeder en de stiefvader hebben samen een zoon en dochter. De moeder heeft uit een andere relatie nog een zoon.
3.2
Bij beschikking van 21 juni 2019 (schriftelijk vastgesteld op 5 juli 2019) heeft de kinderrechter [verzoekster] , op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 juni 2019 tot 21 juni 2020 en machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] bij de stiefvader verleend, van 21 juni 2019 tot 21 december 2019. Deze machtiging is tussentijds verlengd tot 17 januari 2020.
3.3
Bij beschikking van 17 juni 2020 (schriftelijk vastgesteld op 2 juli 2020) heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [verzoekster] verlengd tot 21 juni 2021.
3.4
Bij beschikking van 23 juni 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van
23 juni 2020 tot uiterlijk 21 juni 2021.
3.5
Vanaf januari 2019 tot 19 december 2019 woonde [verzoekster] bij de stiefvader en vanaf 19 december 2019 tot maart 2020 bij de moeder. In de periode maart 2020 tot juli 2020 verbleef [verzoekster] wisselend bij de moeder en de stiefvader. In juli 2020 is [verzoekster] geplaatst op een crisisplek bij [G] en sinds 31 augustus 2020 is zij geplaatst op een gesloten groep van de [C] Stichting.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoekster] verleend tot uiterlijk 21 december 2020.
4.2
[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof primair de bestreden beschikking met terugwerkende kracht te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, subsidiair de machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van de datum van deze beschikking te beëindigen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (verder: Jw) is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
Wettelijke bepalingen
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de formele eisen die in artikel 6.1.2 lid 3, lid 5 en lid 6 en artikel 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw zijn gesteld.
5.4
Het hof dient te beoordelen of ten tijde van de bestreden beschikking én ten tijde van het afgeven van deze beschikking de gronden voor een machtiging tot opname van [verzoekster] in een gesloten accommodatie aanwezig waren respectievelijk nog steeds zijn.
5.5
Uit de overgelegde stukken volgt genoegzaam dat er ten tijde van het verlenen van de machtiging door de kinderrechter bij [verzoekster] sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan deze jeugdhulp zou onttrekken, zodat de kinderrechter terecht een machtiging tot opname en verblijf van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp heeft verleend. De in het kader van de ondertoezichtstelling gestelde doelen werden niet bereikt. Volgens [verzoekster] en de moeder kwam dit - kort gezegd - doordat de GI te weinig heeft gedaan. Uit de stukken en de verklaring van de GI ter zitting blijkt echter dat [verzoekster] en de moeder ook onvoldoende open stonden voor hulpverlening en diagnostiek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nader toegelicht dat [verzoekster] niet reageerde op uitnodigingen. [verzoekster] heeft hierover verklaard dat zij druk was met school en dat zij wilde dat de GI haar bij haar moeder kwam opzoeken. Het is echter niet aan [verzoekster] om de voorwaarden voor medewerking te bepalen. Bovendien is de GI ook bij de moeder thuis geweest en ook toen is het niet gelukt met [verzoekster] in contact te komen. Met de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor pleegzorg is geprobeerd hulp in een meer dwingend kader op gang te brengen. Ook dit is niet gelukt, doordat [verzoekster] is weggelopen. Om rust voor [verzoekster] te creëren en zicht te krijgen op welke hulp [verzoekster] nodig heeft, was een gesloten plaatsing noodzakelijk om het tij te keren.
5.6
Hoewel de kinderrechter de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een gesloten accommodatie in de bestreden beschikking op juiste gronden heeft verleend, is het hof van oordeel dat deze machtiging nu spoedig dient te worden beëindigd. De gesloten plaatsing had als doel dat diagnostiek zou plaatsvinden om te kunnen bepalen welke behandeling, therapie of andere hulp voor [verzoekster] nodig is. [verzoekster] verblijft inmiddels ongeveer drie maanden bij de [C] Stichting en de gedragsdeskundige van de [C] Stichting heeft het benodigde advies gegeven. Geadviseerd wordt om over te gaan tot thuisplaatsing gecombineerd met intensieve systeemtherapie, omdat de systeemproblematiek voorliggend is en wordt ingeschat dat deze systeemproblematiek het beste behandeld kan worden in de thuissituatie. Uit het advies blijkt dat [verzoekster] door loyaliteiten de afgelopen jaren knel heeft gezeten en dat zij minder goed is toegekomen aan haar eigen ontwikkeling. De strijd tussen de moeder en de stiefvader die in een later stadium is veranderd in een strijd tussen de moeder, de gezinsvoogd en de stiefvader, heeft uiteindelijk geleid tot een touwtrekken over de verblijfsplek van [verzoekster] . Het is voor de ontwikkeling van [verzoekster] zeer onwenselijk en schadelijk geweest dat zij in deze strijd is betrokken, aldus de gedragswetenschapper.
5.7
[verzoekster] is verschillende keren van woonplek gewisseld tussen de moeder en de stiefvader en zij is daarin even zoveel keren teleurgesteld. Door de gesloten plaatsing is dit patroon doorbroken. Nu dient gewerkt te worden aan een goede basis in het gezin bij de moeder. Het oplossen van mogelijke conflicten tussen [verzoekster] en de moeder is belangrijk en [verzoekster] kan hierin steun gebruiken. Door de inzet van systeemtherapie in de thuissituatie kan hieraan worden gewerkt.
De GI heeft ter zitting verklaard dat het advies nog niet intern is besproken met de eigen gedragswetenschapper omdat het nog maar kort op papier staat. De beschrijving van de situatie en de geadviseerde systeemtherapie sluiten wel aan bij de eigen interpretatie van de situatie door de GI. Daarbij is opgemerkt dat in principe een thuisplaatsing niet ter discussie staat. De GI wil echter dat de thuisplaatsing met voldoende waarborgen is omkleed en heeft verklaard dat zij daarom tijd nodig heeft deze te realiseren.
5.8
Het hof is van oordeel dat, gelet op het ingrijpende - vrijheidsbenemende - karakter van de gesloten setting, een dergelijke maatregel niet langer dient te duren dan strikt noodzakelijk is, zeker nu de gedragsdeskundige ook verwacht dat verdere behandeling in de Jeugdzorg Plus zal leiden tot meer ervaren onveiligheid. Het hof deelt wel de mening van de GI dat de randvoorwaarden voor een thuisplaatsing van [verzoekster] moeten zijn geregeld en daarom zal het hof het hoger beroep in zoverre gegrond verklaren dat het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp wordt toegewezen tot 15 december 2020.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen met betrekking tot de daarin vastgestelde termijn en bepalen dat de termijn van de machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoekster] zal eindigen per 15 december 2020.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2020, doch enkel wat betreft de daarin vastgestelde termijn;
bepaalt dat de termijn van de machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [verzoekster] eindigt op
15 december 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeïng-van Hees en
M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.