ECLI:NL:GHARL:2020:10111

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.285.811
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van krakers uit een woning door de provincie Utrecht in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van krakers uit een woning die eigendom is van de provincie Utrecht. De provincie had de krakers, die de woning ongeveer tweeënhalf jaar geleden hadden betrokken, willen laten uitzetten omdat zij gevaarlijke gebreken aan de woning zouden hebben geconstateerd. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de ontruiming gelast, maar het hof oordeelde dat de provincie niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van deze gebreken. De krakers, die in de woning verbleven, zouden door de ontruiming dakloos worden, wat hun belangen zwaarwegend maakte. Het hof concludeerde dat de provincie onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er acute gevaren waren die een ontruiming rechtvaardigden. De provincie had geen concrete plannen voor de woning en had deze al lange tijd niet gebruikt. De belangen van de krakers om in de woning te blijven, gaven de doorslag. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de provincie af, waarbij het hof de provincie ook in de proceskosten veroordeelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.811
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, voorzieningenrechter Utrecht: C/16/509254)
arrest van 24 november 2020
in het kort geding tussen:
[appellante1] , [appellant2] , [appellante3]en
[appellant4],
allen wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaten: mr. J. van Lunen voor [appellante1] en [appellante3] ,
mr M.A.R. Schuckink Kool voor [appellant2] en [appellant4] ,
tegen:
de publiekrechte rechtspersoon
Provincie Utrecht,
met zetel in de stad Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. L.E. Ginsberg.
Appellanten worden in dit arrest gezamenlijk de krakers genoemd en geïntimeerde de provincie.

1.Samenvatting

Deze zaak gaat over de vraag of de eigenaar van een woning, de provincie, in kort geding krakers mag laten uitzetten uit de woning. De woning heeft ongeveer twee en een half jaar lang leeg gestaan voordat de krakers er in trokken; daarvoor was de woning gedurende lange tijd bewoond op basis van de anti-kraakregeling. De provincie heeft op dit moment geen concrete plannen met de woning.
De voorzieningenrechter heeft de ontruiming gelast omdat aan de woning gevaarlijke gebreken kleven, maar voor het bestaan van dergelijke gebreken ziet het hof te weinig aanwijzingen. De krakers hebben de provincie toegelaten om de woning te onderzoeken en daar heeft de provincie ook gebruik van gemaakt. Desondanks is van acute gevaren niet voldoende gebleken. Om te weten of die gevaren zich daadwerkelijk voordoen, zou nader onderzoek nodig zijn en daarvoor is in dit kort geding geen tijd.
Het merendeel van de krakers zou door de ontruiming dakloos worden. Hun belangen geven in dit geval de doorslag.

2.De processtukken

Het hof beschikt over de volgende processtukken:
- het procesdossier in eerste aanleg, met onder meer het eindvonnis van 2 november 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht,
- de dagvaarding d.d. 16 november 2020 in spoedappèl, met grieven,
- de memorie van antwoord,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op de openbare zitting van het hof van 23 november 2020.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Voorop staat dat de provincie de eigenaar van de gekraakte woning is en daarom in beginsel mag eisen dat de krakers de woning verlaten. Anderzijds hebben de krakers belang bij het voortgezet gebruik van de woning.
3.2
In dit geval maakt de provincie al langere tijd geen gebruik van de woning, ook niet door deze aan andere tijdelijke bewoners ter beschikking te stellen. De woning zal op korte termijn ook niet verkocht worden. Haar belang bij een ontruiming op korte termijn is daarom beperkt tot haar politieke en maatschappelijke verantwoordelijkheid en haar mogelijke aansprakelijkheid voor gevaren. Volgens haar zijn aan het gebruik van de woning gevaren verbonden door achterstallig onderhoud en kan zij verantwoordelijkheid en aansprakelijk worden gehouden indien er ongelukken gebeuren.
Hiertegenover staan de belangen van de krakers. Drie van hen worden dakloos wanneer zij niet langer in de woning zouden kunnen verblijven.
3.3
De provincie heeft tot 2018 weinig en de laatste twee en een half jaar helemaal geen gebruik gemaakt van de woning. Zij wil een spoedige ontruiming, zodat het in dit kort geding op haar weg ligt om minstens aannemelijk te maken dat zij voldoende zwaarwegende en spoedeisende belangen heeft bij die ontruiming. De provincie wijst op verschillende gevaren, die volgens haar stuk voor stuk en ook in combinatie met elkaar voor gebruikers van de woning en ook voor de woning zelf een zodanig groot risico opleveren dat de woning onmiddellijk moet worden ontruimd.
3.4
Dat schimmelvorming en asbest in dit geval concrete gevaren oproepen ziet het hof niet in. De schimmels zijn volgens de krakers intussen overgeschilderd, zodat dat probleem zich hoogstens op wat langere termijn opnieuw zal voordoen. Er is asbest in de woning aanwezig, maar dat is geen nieuws: de provincie wist dat al in 2016 en heeft de woning ook daarna nog twee jaar lang laten gebruiken door andere bewoners. In het rapport van het asbestonderzoek van 2016 [1] wordt geen melding gemaakt van een acuut asbestgevaar.
3.5
Er zijn volgens de provincie lekkages en forse vochtproblemen binnenshuis, mede doordat het dak niet dicht is, er dakgoten ontbreken en er kapotte ramen zijn, waardoor regenwater vrij spel heeft. Daarnaast zijn er volgens de provincie gebreken aan de elektriciteitsinstallatie van de woning: verouderde elektriciteitsdraden met een katoenen isolatiewikkel liggen in stalen elektriciteit geleidende buizen. In combinatie met vochtigheid levert dit het gevaar op van kortsluiting en brand, aldus de provincie.
3.6
Ter zitting hebben de krakers dit bestreden. Mede aan de hand van foto’s hebben zij toegelicht dat een installateur urenlang bezig is geweest met het beoordelen van de veiligheid van de elektrische installatie van de woning en geen gevaar heeft gesignaleerd. De katoenen bedrading staat volgens de installateur niet onder spanning. Op een aantal plaatsen zijn er wandcontactdozen vervangen. De krakers voeren aan dat zij de ernstigste lekkages hebben verholpen.
3.7
De provincie betwijfelt dat de installateur over de toestand van de elektrische installatie betrouwbare mededelingen heeft gedaan: hij zou onder druk zijn gezet. Dit wordt echter door de krakers tegengesproken.
De provincie heeft een e-mailbericht van 23 november 2020 overgelegd waarin valt te lezen dat de installateur onder druk van de bewoners een goedkeuring van de installatie heeft afgegeven, terwijl de laatste aanpassingen daaraan nog moesten worden uitgevoerd en ook dat die aanpassingen niet door hem zijn uitgevoerd. Dit maakt echter nog niet aannemelijk dat er bij het onderzoek dat de installateur heeft uitgevoerd gebreken aan de elektrische installatie zijn ontdekt die acute gevaren oproepen.
3.8
De provincie ziet ook gevaar in het feit dat de openhaard, de enige vorm van verwarming in de woning, rook kan lekken. Er zitten barsten in de achterkant van de haard, zodat niet uit valt te sluiten dat er rook door de barsten wordt afgevoerd in plaats van door de schoorsteen. Volgens de krakers is de achterkant zo dik, dat er geen rook weglekt. De door de provincie ingeschakelde deskundige (de heer Hooft) heeft aan het hof laten weten dat hij dat niet kan beoordelen omdat hij alleen een visuele inspectie heeft uitgevoerd. Om te weten of er rook naar de verblijfsruimtes van de woning lekt, zou nader onderzoek nodig zijn. Ook in dit opzicht is vooralsnog niet van een voldoende acuut gevaar voor bewoners gebleken.
3.9
Hooft heeft in opdracht van provincie onderzoek uitgevoerd in de woning en is daarvoor door de krakers toegelaten. De provincie is dus in de gelegenheid geweest om nader onderzoek te doen naar het daadwerkelijk bestaan van de gevaren, die er mogelijk zijn. Dat de kans groot is dat een of meer van de mogelijke gevaren zich op korte tijd zal voordoen is niet gebleken. In een bodemprocedure zou de rechter waarschijnlijk nader onderzoek laten uitvoeren naar die gevaren, maar in dit kort geding ontbreekt daarvoor de tijd.
3.1
Gelet op wat de krakers daarover hebben aangevoerd wegen hun belangen bij voortzetting van hun tijdelijke verblijf in de woning zoveel zwaarder dat het belang van de provincie bij de ontruiming als eigenaar, voor zover dat aannemelijk is gemaakt, daarvoor moet wijken.

4.Slotsom

4.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van de provincie zal alsnog worden afgewezen.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de provincie in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de krakers zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 83
- salaris advocaat
€ 980(overeenkomstig het liquidatietarief)
Totaal € 1.063
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de krakers zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 100.89
- griffierecht
€ 332, -
subtotaal verschotten € 432,89
- salaris advocaat
€ 2.148,-(2 punten x tarief II)
Totaal € 2.590,89.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 november 2020 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van de provincie alsnog af;
veroordeelt de provincie in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van de krakers wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.063 voor verschotten en op € 980 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 432,89 voor verschotten en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, L.J. de Kerpel-van de Poel en
C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020.

Voetnoten

1.productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg