ECLI:NL:GHARL:2020:10676
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- J.H. Lieber
- R. Prakke-Nieuwenhuizen
- M.H.H.A. Moes
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vordering tot afleggen van rekening en verantwoording in nalatenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2019. [appellant] en [geïntimeerde] zijn erfgenamen van hun overleden vader en hebben de nalatenschap gezamenlijk aanvaard. [appellant] heeft de rechtbank verzocht om de verdeling van de onroerende zaken in de nalatenschap vast te stellen en om [geïntimeerde] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van de onroerende zaken. De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld om medewerking te verlenen aan [appellant] voor inzage in de bankafschriften, maar heeft geen dwangsom opgelegd.
[appellant] is het niet eens met deze beslissing en komt in hoger beroep. Hij stelt dat de beslissing van de rechtbank niet als een voorlopige voorziening kan worden aangemerkt, maar als een definitieve beslissing. Het hof oordeelt dat de beslissing op de vordering tot afleggen van rekening en verantwoording geen voorlopige voorziening is in de zin van artikel 223 Rv, maar een andere incidentele vordering. Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank, omdat het vonnis een tussenvonnis betreft waartegen hoger beroep slechts mogelijk is tegelijk met het eindvonnis, tenzij anders bepaald door de rechter.
Het hof veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] en bepaalt dat deze kosten binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest moeten worden voldaan. Het arrest is gewezen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 22 december 2020.