ECLI:NL:GHARL:2020:10744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.263.897
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Curatele en tekortkomingen van de curator in het aanvragen van bijzondere bijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rol van een curator in het aanvragen van bijzondere bijstand voor een rechthebbende. De verzoekster, die als curator was benoemd, werd verweten dat zij tekortgeschoten was in haar taak door geen bijzondere bijstand aan te vragen voor de rechthebbende, wat resulteerde in een schadebedrag van € 5.543,18. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de verzoekster haar verantwoordelijkheden niet naar behoren had vervuld, wat leidde tot de schade voor de rechthebbende. De verzoekster ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij betoogde dat zij nooit bijzondere bijstand had aangevraagd omdat zij dacht dat de rechthebbende daar geen recht op had.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep schriftelijk afgedaan, waarbij het hof de eerdere beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk heeft bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de verzoekster inderdaad tekortgeschoten was in haar taak als curator, maar dat het schadebedrag dat door de kantonrechter was vastgesteld, niet correct was. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft het schadebedrag en heeft bepaald dat de verzoekster € 1.023,06 aan de rechthebbende moet vergoeden voor de niet aangevraagde bijzondere bijstand over de periode 2014-2015. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheden van curatoren en de noodzaak om tijdig aanvragen voor bijzondere bijstand te doen om schade voor de rechthebbende te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.897
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5743678)
beschikking van 22 december 2020
inzake
[verzoekster],
h.o.d.n. [A] ,
kantoorhoudende te [B] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen [verzoekster] ,
advocaat: mr. J. Burema te Wenum-Wiesel, gemeente Apeldoorn,
en
[de rechthebbende],
wonende te [C] ,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. M.B.W.G. Beutener te Deventer, over wiens goederen thans bewindvoerder is vanaf 15 oktober 2019:
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [D] ,
verder mede te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van
7 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook wel te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 augustus 2019;
- een journaalbericht van mr. Burema van 21 augustus 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Beutener van 19 maart 2020;
- een journaalbericht van mr. Beutener van 24 maart 2020;
- een journaalbericht van mr. Burema van 1 april 2020;
- een brief van Sofiad bewindvoering van 21 april 2020.
2.2
De voor 19 maart 2020 geplande mondelinge behandeling heeft in verband met het (beleid ten aanzien van het) corona-virus geen doorgang gevonden.
Naar aanleiding van de brieven van het hof van 16 maart 2020 en 9 april 2020 met betrekking tot de verdere behandeling van het verzoek hebben mr. Burema, mr. Beutener en de bewindvoerder bij de voormelde journaalberichten van respectievelijk 1 april, 24 maart en 21 april 2020 ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak. Daarom zal het hof de zaak schriftelijk afdoen. Geen van partijen heeft gebruik gemaakt van de door het hof in het kader van de schriftelijke afdoening geboden gelegenheid om stukken over te leggen of spreekaantekeningen in te dienen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1985.
3.2
Bij beschikking van 9 augustus 2012 heeft de rechtbank Zutphen [verzoekster] tot curator benoemd over rechthebbende.
3.3
Bij beschikking van 10 november 2015 heeft de rechtbank Gelderland de curatele per 1 december 2015 omgezet in een bewind ten behoeve van rechthebbende en [E] (verder te noemen: [E] ) tot bewindvoerder benoemd.
3.4
Bij beschikking van 15 november 2018 heeft de rechtbank Gelderland [E] ontslagen als bewindvoerder en met ingang van 1 december 2018 [F] tot bewindvoerder benoemd.
3.5
Bij beschikking van 11 oktober 2019 heeft de rechtbank Gelderland [F] met ingang van 15 oktober 2019 ontslagen als bewindvoerder en met ingang van diezelfde datum [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoekster] , met betrekking tot het niet aanvragen van bijzondere bijstand voor rechthebbende, is tekortgeschoten in haar taak als goed curator, en [verzoekster] opgedragen het schadebedrag van
€ 5.543,18, bestaande uit niet aangevraagde bijzondere bijstand over de periode
1 augustus 2012 tot 1 december 2015, binnen zes weken na 7 mei 2019 op de bankrekening van rechthebbende te storten.

4.De omvang van het geschil

[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 mei 2019. Deze grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij is tekortgeschoten in haar taak als curator en tegen het door de kantonrechter vastgestelde schadebedrag. [verzoekster] verzoekt het hof de beschikking van 7 mei 2019 te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge de artikelen 1:386 en 1:337 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de curator het bewind over het vermogen van de curandus als een goed curator te voeren. Bij slecht bewind is de curator voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk.
Op grond van de artikelen 1:386 en 1:362 BW kan de kantonrechter op verzoek van de andere curator of ambtshalve de schade vaststellen die de rechthebbende blijkens de rekening door slecht bewind van de curator geleden heeft en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen. Van slecht bewind is sprake indien de curator tekortschiet in de zorg die van een goed curator ten aanzien van het bewind mag worden verwacht, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.2
[E] (r.o. 3.3) kon als opvolgend bewindvoerder niet instemmen met de rekening en verantwoording van [verzoekster] . Zij stelt dat de rechthebbende schade heeft geleden (onder meer) omdat [verzoekster] heeft verzuimd om vanaf de aanvang van de curatele bij de gemeente bijzondere bijstand voor de kosten van de curatele aan te vragen. Zij heeft de kantonrechter verzocht de schade vast te stellen en [verzoekster] te veroordelen die schade te vergoeden.
5.3
[verzoekster] verweert zich. Zij stelt nooit bijzondere bijstand voor de rechthebbende te hebben aangevraagd omdat zij ervan uitging dat de rechthebbende daarop geen recht had, gelet op de draagkracht van de rechthebbende (en diens partner). Met betrekking tot de periode januari 2014 tot en met november 2015 bleek haar inschatting achteraf onjuist. [verzoekster] erkent dat de rechthebbende in die periode als gevolg daarvan schade heeft geleden en dat zij die schade aan de rechthebbende dient te vergoeden.
5.4
[verzoekster] heeft haar verweer in eerste aanleg en in hoger beroep onderbouwd met berekeningen die zijn gebaseerd op de persoonlijke situatie van de rechthebbende (en zijn partner) in de na te melden perioden en de destijds door de gemeente gehanteerde normen voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. In de periode 2012-2013 woonden de rechthebbende en zijn partner samen in een instelling en beschikten zij beiden over een Wajong uitkering van in totaal € 1.840,- netto per maand. Hun gezamenlijke draagkracht bedroeg in 2012 € 2.334,90 en in 2013 circa € 2.258,49, aldus een door [verzoekster] opgestelde en door haar aan de gemeente voorgelegde berekening. Op grond van die draagkracht kwam de rechthebbende niet in aanmerking voor bijzondere bijstand in de kosten van de curatele.
In de periode 2014-2015 hadden de rechthebbende en zijn partner een Wajong uitkering die in 2014 in totaal circa. € 1.785,- netto per maand en in 2015 € 1.890,- netto per maand bedroeg. Voor 2014 en 2015 gold voor de rechthebbende en zijn partner dat gebruik werd gemaakt van een zogenaamd ‘zorgpakket thuis’ waarbij de vaste lasten van de huisvesting door de rechthebbende zelf werd betaald en de eigen (CAK) bijdrage dientengevolge lager was vastgesteld. De draagkracht van de rechthebbende en zijn partner bedroeg daarmee in 2014 circa € 72,50 en in 2013 circa € 94,50 per maand. Gelet op deze draagkracht bestond in 2014 en 2015 derhalve wel beperkte aanspraak op bijzondere bijstand en wel voor € 583,02 in 2014 en € 440,04 in 2015. [verzoekster] is op basis van de berekening waarin de ontvangen bijzondere bijstand is verwerkt, gehouden de werkelijk geleden schade betreffende deze periode aan de rechthebbende te vergoeden welke schade door haar is begroot op (het hof leest) € 1.023,06. Er is geen rechtsgrond op grond waarvan zij gehouden is méér dan de werkelijk geleden schade te vergoeden, aldus [verzoekster] .
5.5
De kantonrechter oordeelt in de bestreden beschikking dat, hoewel niet bij voorbaat vaststond dat bijzondere bijstand zou zijn verkregen, [verzoekster] kort nadat zij curator werd een aanvraag had moeten indienen teneinde te voorkomen dat hij eventuele aanspraken zou mislopen en voorts dat, nu zij dat niet heeft gedaan, het risico van het niet aanvragen van bijzondere bijstand voor haar rekening dient te komen. De kantonrechter begroot de schade als gevolg van het niet aanvragen van bijzondere bijstand op € 5.543,18, zijnde de intakekosten en de maandelijkse beloning die de rechthebbende van augustus 2012 tot december 2015 aan [verzoekster] heeft betaald.
5.6
De stelplicht voor de aansprakelijkheid en de (omvang van de) schade ligt bij de bewindvoerder. Bij aanvang van de procedure in hoger beroep was [E] als bewindvoerder ontslagen en is [F] als opvolgend bewindvoerder in de procedure betrokken. Na het ontslag van [F] is [de bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder in de procedure betrokken. [de bewindvoerder] heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak. Het hof leidt daaruit af dat [de bewindvoerder] de zaak namens de rechthebbende voortzet.
De (opvolgende) bewindvoerder(s) heeft de stellingen van [E] over de omvang van de schade tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [verzoekster] in haar verzoek in hoger beroep niet meer nader toegelicht. Dat had wel op de weg van de (opvolgend) bewindvoerder gelegen. Het dient voor rekening van de (opvolgend) bewindvoerder te blijven dat hij dat heeft nagelaten.
Het door [E] in eerste aanleg namens de rechthebbende gehanteerde standpunt, dat alleen uit een afwijzingsbeschikking van de gemeente geconcludeerd kan worden dat er destijds geen recht op bijzondere bijstand bestond, is tegenover de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] onvoldoende. Dat geldt ook voor de stelling van [E] dat de rechthebbende in maart 2016 (wel) recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van bewind, nu die stelling niets zegt over de voorliggende periode, omdat omstandigheden kunnen wijzigen. [E] legt aan het schadeverzoek ten slotte ten grondslag dat [verzoekster] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een beslag dat zou zijn gelegd op de uitkering van de partner van de rechthebbende en dat van invloed was op hun gezamenlijke draagkracht. [verzoekster] heeft zich tegen die stelling verweerd. Zij was niet bekend met en een dergelijk beslag en is daarvan door de rechthebbende of diens partner niet op de hoogte gesteld, zodat haar ter zake geen verwijt treft. [E] heeft haar stelling tegenover dat verweer onvoldoende nader onderbouwd.
5.7
[verzoekster] erkent dat door het niet aanvragen van bijzondere bijstand in de periode 2014 - december 2015 voor de rechthebbende schade is ontstaan tot een bedrag van
€ 1.023,06, welke schade zij aan de rechthebbende dient te vergoeden. Het hof leidt hieruit af dat [verzoekster] in zoverre is tekortgeschoten in haar taak als goed curator, dat aldus sprake is van slecht bewind en dat zij voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, omdat die haar ook kan worden toegerekend. Gelet op het voorgaande faalt de eerste grief van [verzoekster] . Haar tweede grief slaagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij is vastgesteld dat [verzoekster] met betrekking tot het niet aanvragen van bijzondere bijstand voor rechthebbende is tekortgeschoten in haar taak als goed curator en zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze het schadebedrag betreft, en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 7 mei 2019 voor zover daarbij is vastgesteld dat [verzoekster] met betrekking tot het niet aanvragen van bijzondere bijstand voor rechthebbende is tekortgeschoten in haar taak als goed curator;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 7 mei 2019, wat het schadebedrag betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
draagt [verzoekster] op het schadebedrag van € 1.023,06 bestaande uit niet aangevraagde bijzondere bijstand over de periode 2014-2015, binnen zes weken na heden op de bankrekening van de rechthebbende te storten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng-van Hees en J.H. Lieber, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 22 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.