In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhuizing van een moeder met haar minderjarige kind naar België. De moeder had eerder bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een verzoek ingediend om toestemming te krijgen om met haar kind te verhuizen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. De vader van het kind, die in Nederland woont, was het niet eens met de verhuizing en had ook een verzoek ingediend om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen.
Het hof heeft de belangen van zowel de moeder als de vader en het kind afgewogen. De moeder stelde dat zij met haar kind naar België wilde verhuizen vanwege betere sociale voorzieningen en werkgelegenheid. Echter, het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. De belangen van het kind, die zijn vertrouwde omgeving en contact met beide ouders zou verliezen, werden als zwaarder gewogen. Het hof concludeerde dat de wens van de moeder om te verhuizen niet opwoog tegen de nadelen die dit voor het kind en de vader met zich meebracht.
Daarom heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de moeder geen toestemming gegeven om met het kind naar België te verhuizen. Tevens heeft het hof de verzoeken van beide ouders over de hoofdverblijfplaats van het kind afgewezen, waarbij het hof benadrukte dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het regelen van de zorg voor het kind, zolang zij nog op hetzelfde adres wonen.