Het hof volgt de rechtbank in haar uitleg van het convenant, zodat de grieven 1, 2 en 3 falen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de tekst van het convenant noch uit de verklaringen en gedragingen van partijen tijdens en na het sluiten van de convenant blijkt dat partijen de bedoeling hadden om de alimentatie door de behoefte van de vrouw in hoogte te begrenzen. Een aanwijzing daarvoor is dat in het convenant is opgenomen dat indien de vrouw zelf inkomen verwerft of vermogen vergaart, dit geen effect heeft op de hoogte dan wel de duur van de partneralimentatie. De vaststelling dat in het convenant ook is opgenomen dat de partneralimentatie bij samenwonen van de vrouw als ware zij gehuwd komt te vervallen, heeft betrekking op een geheel andere situatie en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
Het hof acht het aannemelijk dat partijen een ‘package deal’ hebben gesloten, nu zij – zoals de vrouw heeft gesteld en de man niet heeft weersproken – onder begeleiding van een mediator een geheel eigen regeling hebben afgesproken, waarbij maatwerk is geleverd ten aanzien van de hoogte en de duur van de alimentatie, bewust is stilgestaan bij de situatie waarin de man naast een AOW-uitkering en pensioen ook extra verdiensten heeft en rekening is gehouden met de verwachte omvang van die verdiensten, de leeftijd van de man en het beperkte aantal jaren waarin deze extra verdiensten zouden worden verworven. Partijen hebben het redelijk geacht dat aan de vrouw 40% van die extra verdiensten zou toekomen, mede gelet op de duur van het huwelijk, de overeengekomen partneralimentatie en de kortere duur dan de wettelijke twaalfjaarstermijn van de alimentatieverplichting.
Uit de tekst van het convenant en de verklaringen van partijen valt niet af te leiden dat – zoals de man stelt – partijen zijn overeengekomen dat de vrouw pas na aftrek van belasting recht heeft op 40% van de extra verdiensten aan de zijde van de man. Ook het hof is van oordeel dat, bij gebreke van een andersluidende omschrijving, onder verdiensten moeten worden verstaan bruto-verdiensten en niet netto-verdiensten. Dit is gebruikelijk in alimentatiekwesties, omdat de alimentatieplichtige de partneralimentatie in mindering kan brengen op het belastbaar inkomen en de alimentatiegerechtigde de partneralimentatie moet bijtellen bij het inkomen. De netto kosten voor de man en de netto opbrengsten voor de vrouw zijn dus al lager. Een andere uitleg zou indruisen tegen het fiscale systeem. Naar het normale spraakgebruik zijn verdiensten, precies zoals de man zelf in zijn e-mailbericht aan de vrouw van 6 april 2019 heeft geschreven, de inkomsten minus de kosten gemaakt ter verwerving van de inkomsten. Belasting behoort niet tot de kosten ter verwerving van inkomsten. Belasting wordt juist geheven
overde verdiensten (dat wil zeggen: de inkomsten minus de kosten ter verwerving), in de regel op een tijdstip gelegen na het moment van de verdienste. Als partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden van de gangbare terminologie af te wijken, had het voor de hand gelegen dat zij dat met zoveel woorden in het convenant hadden opgenomen.
De stelling van de man in deze procedure dat partijen niettemin hebben bedoeld uit te gaan van de netto-verdiensten (na belasting) heeft hij – in het licht van voormelde correspondentie en tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende onderbouwd. Het hof merkt ten slotte op dat de man stelt dat de mediator geen berekeningen heeft gemaakt en dat de vrouw dat heeft betwist, maar dat neemt niet weg dat het aan de man is zijn standpunt (met stukken) te onderbouwen. Daarin is de man niet geslaagd.